Translation of "Zuster" in English

Ik ben uw zuster.

I'm your sister.

Is zij uw zuster?

Is she your sister?

Zij is mijn zuster.

- She's my sister.
- This is my sister.

Mijn zuster is weduwe.

My sister is a widow.

Waar is jullie zuster?

- Where is your sister?
- Where's your sister?

Is je zuster getrouwd?

Is your sister married?

Mijn zuster is beroemd.

My sister is famous.

- Laat mij u mijn zuster voorstellen.
- Laat me je mijn zuster voorstellen.

Let me introduce my sister.

Hij is verloofd met mijn zuster.

- He is engaged to my younger sister.
- He is engaged to my sister.

Ik heb nog een andere zuster.

- I have another sister.
- I still have another sister.

Ik heb nu een zuster nodig.

I need a nurse now.

Uw zuster is mooi als altijd.

Your sister is beautiful as ever.

Mijn zuster is een goede typiste.

My sister is a good typist.

Toms moeder en zuster hadden borstkanker.

Tom's mother and sister had breast cancer.

Laat mij u mijn zuster voorstellen.

Let me introduce my sister.

Mijn zuster speelt elke dag piano.

- My sister plays the piano every day.
- My sister plays piano every day.

Ik nam Ana voor haar zuster.

I mistook Ann for her sister.

- Het meisje dat piano speelt is mijn zuster.
- Het meisje aan de piano is mijn zuster.

The girl playing the piano is my sister.

Zij is zo schattig als haar zuster.

She's as pretty as her sister.

Ze kocht een woordenboek voor haar zuster.

She bought a dictionary for her sister.

Ze is even charmant als haar zuster.

She is just as charming as her sister.

Ik heb niet één zuster maar twee.

I don't have one sister, I've got two.

- Zij is mijn zuster.
- Zij is mijn zus.

- She is my elder sister.
- She's my older sister.
- She's my sister.

- Mijn zus is beroemd.
- Mijn zuster is beroemd.

My sister is famous.

Zij is pianiste, en haar zuster is zangeres.

She is a pianist and her sister is a singer.

Het meisje dat piano speelt is mijn zuster.

- The girl playing the piano is my sister.
- The girl who's playing the piano is my sister.

Ik ging naar de dierentuin met mijn zuster.

I went to the zoo with my sister.

Zijn zuster kan vandaag niet met u spreken.

His sister can't talk to you today.

- Ik ben uw zuster.
- Ik ben je zus.

I'm your sister.

Tom sloot zijn zuster op in de kast.

Tom locked his sister in the closet.

Ik heb een geschenk aanvaard van zijn zuster.

I accepted a present from his sister.

Mijn jongere zuster is getrouwd voor haar twintigste.

My younger sister got married in her teens.

Mijn zuster Susan staat elke morgen vroeg op.

My sister Susan gets up early every morning.

Het meisje aan de piano is mijn zuster.

The girl playing the piano is my sister.

- De zuster van George heeft me een paar sandwiches gemaakt.
- George's zuster heeft een paar sandwiches voor me gemaakt.

George's sister made me some sandwiches.

Zijn oudere zuster is ouder dan mijn oudste broer.

- His elder sister is older than my eldest brother.
- His older sister is older than my oldest brother.

Ik heb voor mijn zuster een nieuwe hoed gekocht.

- I bought my sister a new hat.
- I bought a new hat for my sister.

Mike en zijn zuster kennen Frans, maar geen Japans.

Mike and his sister can speak French, but they can't speak Japanese.

Ze kwam elke keer als mijn zuster thuis was.

She came every time my sister was home.

Ze kwam één keer toen mijn zuster thuis was.

She once came when my sister was home.

Uw zuster heeft een adellijke blik, net een prinses.

Your sister looks as noble as if she were a princess.

Ze houdt van de pop als van haar eigen zuster.

She loves the doll like her own sister.

- Mijn zuster heeft een piano.
- Mijn zus heeft een piano.

My sister has a piano.

- Een week later ontvingen we een brief van de zuster van Tom.
- Na een week ontvingen we een brief van de zuster van Tom.

After a week, we received a letter from Tom's sister.

De echtgenoot van de zuster van mijn vader is mijn oom.

My father's sister's husband is my uncle.

Ik wil geen zuster die flauwvalt bij het zien van bloed.

I don’t want a nurse who swoons at the sight of blood.

- Mijn zuster is drie jaar oud.
- Mijn zus is drie jaar oud.

My sister is three years old.

- Zij is mijn zuster.
- Zij is mijn zus.
- Ze is mijn zus.

She's my sister.

Een nicht is de dochter van je broer of van je zuster.

A niece is a daughter of one's brother or sister.

- Mijn zuster was een heel mooie vrouw.
- Mijn zus was een erg knappe vrouw.

My sister was a beautiful woman.

- Zij is zo schattig als haar zuster.
- Ze is net zo mooi als haar zus.

She's as pretty as her sister.

- Mijn zuster werkt als secretaresse in een bank.
- Mijn zus werkt als secretaresse bij een bank.

- My sister works in a bank as a secretary.
- My sister works as a secretary at a bank.