Examples of using "Otel" in a sentence and their dutch translations:
Het hotel is daar beneden.
Waar is het hotel?
Het hotel zit vol buitenlanders.
- Vroeger was hier ergens een hotel.
- Hier ongeveer stond vroeger een hotel.
Ligt het hotel dicht bij het vliegveld?
Ik kan een goed hotel aanbevelen.
Mijn oom runt een hotel.
Ik wil graag een hotelreservering.
Het hotel staat op een berg.
Lamberto is de naam van een grote hotelketen.
Ik ben op zoek naar een goed hotel.
Hoe ver is het van het vliegveld naar het hotel?
Kunt u mij een hotel aanbevelen?
- Dit hotel is vorig jaar gebouwd.
- Dit hotel werd vorig jaar gebouwd.
Dit hotel is beter dan het andere.
Tom annuleerde zijn hotelreservatie.
Er zijn veel hotels in de binnenstad.
Ik heb de boekingen voor het hotel al een maand op voorhand geregeld.
We kozen een hotel dicht bij de musea.
Kunt u me misschien zeggen of er een hotel hier in de buurt is?
"Heb je een hotelkamer gereserveerd?" "Sorry, nog niet."
Hier wordt volgend jaar een nieuw hotel gebouwd.