Examples of using "Gittiler" in a sentence and their dutch translations:
Zij gingen vissen.
Ze zijn met de auto naar Chicago gegaan.
Waar zijn ze gebleven? O, nee.
Ze gingen gisteren naar de bioscoop.
Ze liepen hand in hand.
- Ze zijn net vertrokken.
- Zij zijn net vertrokken.
- Ze zijn net weggegaan.
- Zij zijn net weggegaan.
Ze reden naar het station per auto.
Zij gingen naar de kerk.
Ze reden weg.
Zij gingen samen.
- Zijn ze weg?
- Zijn ze weggegaan?
Opgeruimd staat netjes!
Ze gingen gisteren vissen.
Ze gingen samen schaatsen.
Ze gingen naar de dierentuin.
Ze gingen gisteren naar de bioscoop.
- Ze gingen naar de kerk op kerstavond.
- Ze zijn op kerstavond naar de kerk gegaan.
- Ze zijn gaan surfen.
- Ze gingen surfen.
Ze gingen op expeditie naar Antarctica.
Zij reden naar huis.
Ze gingen naar Nieuw-Zeeland.
Wanneer zijn ze naar huis gegaan?
Tom en Maria gingen kanoën.
- Ze gingen naar het strand.
- Ze zijn naar het strand gegaan.
Tom en Maria gingen skiën in de Alpen.
Tom en Maria gingen het bos in om paddenstoelen te verzamelen.
Zij en haar man gingen daarnaartoe en regelden een obligatie-uitgifte
Tom en Mary gingen op safari en zagen veel dieren zoals leeuwen, giraffen, zebra's en nijlpaarden.