Examples of using "Dün" in a sentence and their dutch translations:
Gisteren?
Het was heet gisteren.
Gisteren was het bewolkt.
Gisteren was het zondag.
Gisteren was het koud.
- Ik ben gisteren gekomen.
- Ik kwam gisteren.
- Waar ben je gisteren geweest?
- Waar was je gisteren?
Gisteren was het donderdag.
Ik had het gisteren druk.
Ik was in Tokio gisteren.
- Ik ben gisteren aangekomen.
- Ik kwam gisteren aan.
Gisteren was het maandag.
Wij hebben ons gisteren geamuseerd.
- Gisteren was ik ziek.
- Ik was ziek gisteren.
- Het was heet gisteren.
- Gisteren was het heet.
Gisteren was ik gelukkig.
Gisteren was het vrijdag.
Gisteren?
Ik ben niet van gisteren.
Je had me dat gisteren moeten vertellen.
Ik kwam hier gisteren aan.
Ik heb haar gisteren gezien.
- Waar was je de vorige nacht?
- Waar was je gisterenavond?
De gevangene werd gisteren vrijgelaten.
Hij kwam gisteren uit Tokyo.
Ze heeft gisteren zichzelf gedood.
Ik heb Ken gisteren ontmoet.
Gisteren was het volle maan.
- Gisteren heb ik een boek gekocht.
- Gisteren kocht ik een boek.
Wat in mijn...
Gisteren was het bewolkt.
Gisteren was het koud.
Je kwam gisteren niet naar school.
Waarom was je gisteren afwezig?
- De ontmoeting had gisteren plaats.
- De vergadering was gisteren.
- De vergadering had gisteren plaats.
Ik heb mijzelf vermaakt op het feest gisteren.
Ik ben gisteren mijn horloge verloren.
Ik was gisteren niet aanwezig op school.
Ik ben gisteren niet naar school gegaan.
- Ik ben er gisteren naartoe gegaan.
- Ik ging daar gisteren heen.
Ik ben hier gisteren ingetrokken.
Was het gisteren koud?
- Het was warm gisternacht.
- Gisternacht was het heet.
Heb je gisteren gewerkt?
Ze gingen gisteren naar de bioscoop.
Zij waren gisteren niet op school.
Ik ging gisteren naar de bioscoop.
Hij las het boek gisteren.
Mijn fiets is gisteren gestolen.
Gisteren heb ik je ouders ontmoet.
- We hebben voetbal gespeeld gisteren.
- Gisteren speelden we voetbal.
Ik heb je gisteren gezien.
Hij is gisteren overleden.
Wat heb je gisteren geschreven?
Ik heb gisteren vis gegeten.
Ik heb gisteren mijn haar laten knippen.
Ik had het gisteren erg druk.
Ik was gisteren op school aanwezig.
Het sneeuwde gisteren.
We ontmoetten elkaar gisteren nog.
Waar was Tom gisteren?
- Dank je wel voor gisteren.
- Dank u wel voor gisteren.
Tom was er gisteren niet.
We waren gisteren niet thuis.
Hebt ge gisteren gestudeerd?
- Ik heb gisteren je brief gekregen.
- Ik heb gisteren uw brief gekregen.
Ik ben gisteren in Tokio aangekomen.
Welk weer was het gisteren?
Gisteren heb ik Christine ontmoet.
Ik ben gisteren in het park geweest.
- Ik heb hem gisteren ontmoet.
- Ik ontmoette hem gisteren.
Ik was gisteren op het werk afwezig.
Was je gisteren thuis?
Gisteren kwam ik Tom toevallig tegen.
Ik heb je bericht gister ontvangen.
Ik heb me gisteren erg geamuseerd.
- Ik dronk gisteren thee.
- Ik heb gisteren thee gedronken.
Ik heb gisteren geen thee gedronken.
Ik heb vannacht niet geslapen.
- Ik heb hem gisteren getelefoneerd.
- Ik heb hem gisteren gebeld.