Examples of using "Gitmeliyim" in a sentence and their dutch translations:
- Ik moet gaan.
- lk moet gaan.
Ik moet gaan.
- Ik denk dat ik ervandoor moet.
- Ik geloof dat ik weg moet gaan.
Ik moet nu gaan.
Ik moet naar huis.
Ik moet me gaan klaarmaken.
Ik moet teruggaan.
Ik moet echt weg.
Ik moet naar Boston.
Ik moet naar het toilet.
Ik moet alleen gaan.
Ik moet onmiddellijk vertrekken.
Waar moet ik heen?
- Ik moet de kinderen gaan ophalen.
- Ik moet de kinderen ophalen.
Ik moet nu echt gaan slapen.
Ik moet Tom gaan halen.
Ik denk dat we nu moeten gaan.
Ik moet naar het werk.
- Ik moet gaan.
- Ik moet ervandoor.
Ik moet volgende week naar Tokio.
Ik moet Tom gaan helpen.
Ik moet Tom gaan ophalen van school.
Ik moet hem gaan zien.
Vind jij dat ik alleen zou moeten gaan?
Ik moet naar het toilet.
- Ik moet Tom in het winkelcentrum ontmoeten.
- Ik moet met Tom afspreken bij het winkelcentrum.
- Ik moet terug.
- Ik moet teruggaan.
Ik moet onmiddellijk vertrekken.
Het spijt me, maar ik moet nu naar huis gaan.
- Ik moet aan de slag.
- Ik moet naar het werk.
Ik moet enkele postzegels gaan kopen.
Ik moet naar het werk.
- Ik moet gaan slapen.
- Ik moet naar bed.
Ik moet nu naar bed.
Ik moet naar de tandarts gaan.
Ik moet in het centrum.
- Vind je dat ik alleen moet gaan?
- Vindt u dat ik alleen moet gaan?
- Vinden jullie dat ik alleen moet gaan?
- Denk je dat ik alleen moet gaan?
- Denkt u dat ik alleen moet gaan?
- Denken jullie dat ik alleen moet gaan?
- Ik moet wat eieren kopen.
- Ik moet wat eieren halen.