Translation of "Pasear" in Dutch

0.014 sec.

Examples of using "Pasear" in a sentence and their dutch translations:

Le gusta pasear.

Hij houdt ervan wandelingen te maken.

¿Podrías pasear al perro?

Kan je de hond even uitlaten?

Me gusta pasear bajo la lluvia.

Ik wandel graag in de regen.

- Me gusta pasear.
- Me gusta caminar.

- Ik loop graag.
- Ik wandel graag.

Le gusta pasear por el parque.

- Hij wandelt graag in het park.
- Hij houdt van wandelen in het park.

- Vete de paseo.
- Vete a pasear.

- Scheer je weg!
- Neem een wandeling!
- Ga een eindje lopen!
- Ga wandelen!

Es costumbre suya siempre ir a pasear temprano por la mañana.

Het is zijn gewoonte vroeg in de ochtend altijd te gaan wandelen.

- Le gusta pasear por el parque.
- Le gusta andar en el parque.

- Hij wandelt graag in het park.
- Hij houdt van wandelen in het park.