Translation of "Nevar" in Dutch

0.004 sec.

Examples of using "Nevar" in a sentence and their dutch translations:

- Empezaba a nevar.
- Empezó a nevar.

- Het is begonnen te sneeuwen.
- Het begon te sneeuwen.
- Het is beginnen te sneeuwen.

- Estaba empezando a nevar.
- Empezaba a nevar.

- Het is begonnen te sneeuwen.
- Het is beginnen te sneeuwen.

- Empezó a nevar.
- Ha empezado a nevar.

Het begon te sneeuwen.

Suele nevar aquí.

Het sneeuwt hier vaak.

Empezó a nevar.

- Het is begonnen te sneeuwen.
- Het is beginnen te sneeuwen.

Mañana podría nevar.

Morgen zou het kunnen sneeuwen.

Vuelve a nevar.

- Het sneeuwt weer.
- Het is weer aan het sneeuwen.

Va a nevar.

Het gaat sneeuwen.

Empezaba a nevar.

Het begon te sneeuwen.

Mañana va a nevar.

Morgen gaat het sneeuwen.

Va a nevar hoy.

- Het gaat sneeuwen vandaag.
- Het gaat vandaag sneeuwen.

Ha dejado de nevar.

Het is gestopt met sneeuwen.

No va a nevar.

Het gaat niet sneeuwen.

Comenzó a nevar otra vez.

Het is weer gaan sneeuwen.

Podría nevar por la tarde.

Vanmiddag gaat het misschien sneeuwen.

Paró de nevar hace una hora.

Een uur geleden stopte het met sneeuwen.

- Parece que mañana va a nevar.
- Parece que mañana nieva.
- Supuestamente mañana nevará.
- Debería nevar mañana.

Het moet morgen gaan sneeuwen.

Según el pronóstico va a nevar mañana.

Volgens een weersvoorspelling zal het morgen sneeuwen.

¿Va a nevar hoy por la noche?

Gaat het vanavond sneeuwen?

- Puede que nieve.
- Podría nevar.
- Es posible que nieve.

- Misschien gaat het sneeuwen.
- Misschien sneeuwt het.

- Creo que nevará mañana.
- Creo que va a nevar mañana.

Ik geloof dat het morgen gaat sneeuwen.

- Quizá nieve.
- Puede que nieve.
- Podría nevar.
- Es posible que nieve.

- Misschien gaat het sneeuwen.
- Het is mogelijk dat het gaat sneeuwen.
- Misschien zal het sneeuwen.