Translation of "Gustan" in Dutch

- Me gustan todos.
- Me gustan todas.

- Ik zie ze allemaal graag.
- Ik vind ze allemaal leuk.

- ¿Le gustan las naranjas?
- ¿Te gustan las naranjas?
- ¿Os gustan las naranjas?
- ¿Les gustan las naranjas?

- Houdt u van sinaasappels?
- Hou jij van sinaasappels?

¿Te gustan?

Vind je het leuk?

Me gustan.

Ik hou van hen.

- Me gustan ambos.
- Me gustan los dos.

Ik hou van alle twee.

- Me gustan los idiomas.
- ¡Me gustan las lenguas!
- ¡Me gustan los idiomas!

Ik houd van talen!

- ¿Os gustan las películas?
- ¿Te gustan las películas?

- Houd je van films?
- Hou je van films?

- ¡Me gustan las lenguas!
- ¡Me gustan los idiomas!

- Ik hou van talen!
- Ik houd van talen!

- Me gustan los perros.
- Los perros me gustan.

Ik hou van honden.

- Me gustan los idiomas.
- ¡Me gustan los idiomas!

- Ik hou van talen.
- Ik hou van talen!

- ¿Te gustan los caballos?
- ¿Le gustan los caballos?

Houden jullie van paarden?

- ¿Te gustan los insectos?
- ¿Te gustan los bichos?

Vind je insecten leuk?

- Me gustan los fideos.
- Me gustan los tallarines.

Ik hou van noedels.

- ¿Te gustan las fresas?
- ¿Te gustan las frutillas?

- Hou jij van aardbeien?
- Houdt u van aardbeien?
- Houden jullie van aardbeien?

- ¿Le gustan las naranjas?
- ¿Te gustan las naranjas?

Houdt u van sinaasappels?

Me gustan todas.

Ik vind ze allemaal leuk.

Me gustan ambos.

Ik hou van alle twee.

Me gustan todos.

Ik vind ze allemaal leuk.

- Me gustan los idiomas.
- ¡Me gustan las lenguas!
- ¡Me gustan los idiomas!
- Me encantan los idiomas.

- Ik hou van talen.
- Ik hou van talen!

- Te gustan los elefantes.
- A ti te gustan los elefantes.

Je hebt graag olifanten.

- ¡Me gustan los idiomas extranjeros!
- ¡Me gustan las lenguas extranjeras!

Ik hou van vreemde talen.

- A él le gustan los dulces.
- Le gustan los dulces.

- Hij houdt van snoepjes.
- Hij houdt van snoep.
- Hij houdt van zoetigheden.

- ¿Te gustan los gatos negros?
- ¿Le gustan los gatos negros?

- Houdt ge van zwarte katten?
- Hou je van zwarte katten?

- Las manzanas no me gustan.
- No me gustan las manzanas.

Ik hou niet van appels.

- Le gustan las naranjas.
- A ella le gustan las naranjas.

Ze heeft graag sinaasappelen.

¿Te gustan las manzanas?

Hou je niet van appels?

Les gustan las manzanas.

Zij houden van appels.

Me gustan los desafíos.

Ik hou van uitdagingen.

Me gustan las hormigas.

Ik hou van mieren.

Me gustan ellas dos.

- Ik hou van ze allebei.
- Ik geef om hen beiden.
- Ik geef om hen allebei.

¿Te gustan los viajes?

Hou je van reizen?

Me gustan los caballos.

Ik hou van paarden.

Me gustan las tortugas.

Ik vind schildpadden leuk.

¿Le gustan las naranjas?

- Heeft ze graag appelsienen?
- Houdt zij van sinaasappels?

Nos gustan los árboles.

Wij houden van bomen.

¿Te gustan tus colegas?

Heb je je collega's graag?

¿Te gustan las ostras?

Houd je van oesters?

Me gustan los pasteles.

- Ik eet graag taart.
- Ik hou van gebak.

Me gustan tus ideas.

Jouw ideeën bevallen mij wel.

Me gustan las manzanas.

Ik hou van appels.

- Me gustan.
- Les quiero.

Ik hou van hen.

Me gustan los dos.

Ik vind ze allebei leuk.

Me gustan las galletas.

Ik hou van koekjes.

Le gustan los animales.

Hij houdt van dieren.

Me gustan los camellos.

Ik vind kamelen leuk.

Me gustan los viajes.

Ik hou van reizen.

¿Te gustan los boquerones?

- Houdt u van ansjovis?
- Hou je van ansjovis?

Me gustan las frambuesas.

Ik hou van frambozen.

Me gustan las mariposas.

Ik hou van vlinders.

¿Te gustan las sorpresas?

Hou je van verrassingen?

Me gustan las matemáticas.

- Ik vind wiskunde leuk.
- Ik hou van wiskunde.

A él le gustan.

Hij houdt van ze.

Me gustan los idiomas.

Ik hou van talen.

¡Me gustan los idiomas!

- Ik hou van talen!
- Ik houd van talen!

¿Te gustan las películas?

- Houd je van films?
- Hou je van films?

Nos gustan los frijoles.

We houden van bonen.

Te gustan las manzanas.

Je houdt van appels.

¿Te gustan los insectos?

Vind je insecten leuk?

Me gustan los castillos.

Ik hou van kastelen.

Me gustan los niños.

Ik hou van kinderen.

Le gustan los deportes.

Hij houdt van sport.

Me gustan los frijoles.

- Ik hou van bonen.
- Ik hou van boontjes.

Me gustan los tulipanes.

Ik hou van tulpen.

Me gustan los trenes.

Ik vind treinen leuk.

Me gustan las liebres.

- Ik hou van hazen.
- Ik vind hazen leuk.