Examples of using "¡me" in a sentence and their dutch translations:
- Ken je me?
- Kent u me?
- Ken je mij?
- Kent u mij?
- Hoor je mij?
- Hoort u mij?
- Hoor je me?
- Ken je me?
- Kent u me?
- Ken je mij?
- Kent u mij?
Ik verhuisde.
Begrijpen jullie me?
Ik heb mezelf gesneden.
- Begrijp je me?
- Begrijpen jullie me?
- Hou je van mij?
- Hou je van me?
Ik bevroor.
Je doet me pijn.
- Hoor je mij?
- Hoort u mij?
- Hoor je me?
- Horen jullie mij?
Ik ging zitten.
- Hou je van mij?
- Hou je van me?
- Hoor je me?
- Ontvang je me?
Ga je me helpen?
Ze zei dat ze van me hield.
Hij vroeg me te blijven.
Ik werd ziek.
Ik verdrink!
Ik viel in slaap.
Ge valt in mijn smaak.
Ik was mij.
Ik voel me hulpeloos.
Stel me niet teleur!
- Ik val.
- Ik ben aan het vallen.
Ik smelt!
Ik heb mezelf gesneden.
- Je loog tegen me.
- U loog tegen me.
- Jullie logen tegen me.
Ik zal blijven.
- Ik ga dood.
- Ik sterf.
- Ik ben aan het sterven.
Ik heb me gesneden bij het scheren.
Ik was mij.
Ik viel in slaap.
- Mag ik even langs?
- Mag ik?
Ik was teleurgesteld in hem.
Ik ben niet ontslagen. Ik heb mijn ontslag gegeven.
- Kent u me?
- Kent u mij?
- Ik ben aan het verhuizen.
- Ik ben aan het bewegen.
Ge doet mij pijn.
- Ge valt in mijn smaak.
- Ik vind je leuk.
- Ik vind jou leuk.
- Kun je me horen?
- Hoor je mij?
- Hoort u mij?
- Hoor je me?
- Kan je me horen?
- Ben ik te horen?
- Ik ben verkouden.
- Ik heb een verkoudheid te pakken.
- Ik heb een kou gevat.
Kent u me?
- Stel me niet teleur!
- Stel me niet teleur.
- Ontgoochel me niet.
Ik ben niet ontslagen. Ik heb mijn ontslag gegeven.
Ik kleed me uit.
Je hebt mij.
Ik kleed me uit.
Hebt ge mij gisteravond opgebeld?
- Ze heeft mij laten gaan.
- Zij liet me gaan.
- Dat zal me een worst zijn.
- Mij maakt het niet uit.
- Dat maakt mij niets uit.
- Dat kan mij niets schelen.
- Het kan me niet schelen.
- Het maakt me niet uit.
- Het interesseert me niet.
- Ik hou van reizen.
- Ik reis graag.
Het maakt me niet uit.
- Hou je van mij?
- Hou je van me?
Antwoord niet aan mij!
Hij vroeg me waarom ik lachte.
Ik praat graag.
- Ik loop graag.
- Ik wandel graag.
- Jij begrijpt me.
- U begrijpt me.
- Het maakt me niet uit.
- Ik vind het niet erg.
Ik voel me levendig.
Goed, je hebt me overhaald.
Ik viel in slaap.
Ik wil niet gestoord worden.
Ik zal boos worden.
Niemand geloofde mij.
- Hij gaf me het bevel om op te staan.
- Hij beval me op te staan.
Ik voelde me alleen.
- Ik walg van je.
- Ik walg van u.
- Ik walg van jullie.
Ik zou dat wel eens willen zien.
Ik voelde me duizelig toen ik op stond.
Ik poets mijn tanden, ik kam mij.
Wat zou je me aanraden?
Verlaat me niet!
Ik ben benieuwd of hij verliefd is op mij.
Onderschat mij niet.
Haat me niet!
Ik heb moeite met ademen.
Kon je me dat niet laten doen?
- Ik zie ze allemaal graag.
- Ik vind ze allemaal leuk.