Examples of using "поехать" in a sentence and their dutch translations:
Ik moet naar Boston.
Ben je van plan om naar het buitenland te gaan?
Ik wil naar een hotel toe gaan.
Wil je weg?
Het is goedkoper als je er met de bus naartoe gaat.
Ik wil naar het buitenland.
Ik besloten er met de trein naartoe te gaan.
Kunt ge met de trein naar kantoor gaan?
Waarom willen jullie naar Duitsland gaan?
- Je moet gaan.
- Je moet vertrekken.
Jullie zullen moeten gaan.
Tom wil naar Japan gaan.
Hij wil naar Afrika gaan.
Ik moest naar Amerika gaan.
Ik wil naar Australië reizen.
Sawako wil naar Frankrijk.
Heb je besloten om naar Japan te gaan?
Hij wil naar Amerika gaan.
- Hij wil naar Amerika.
- Hij wil naar Amerika gaan.
Ik moet naar Boston.
Tom besloot naar Boston te gaan.
Ik moet naar Chicago.
Tom wilde naar Australië.
Ben je van plan om naar het buitenland te gaan?
Ik wil naar Korea gaan.
Tom wilde naar het buitenland gaan.
Ik denk erover om naar het buitenland te gaan.
Ik wil naar Tokio gaan.
Kunt ge met de trein naar kantoor gaan?
- Wil je weg?
- Wil je gaan?
- Willen jullie gaan?
- Wilt u gaan?
Ga je deze zomer ergens naartoe?
Je kunt met de bus naar de universiteit.
Ik raad u aan met Tom naar Boston te gaan.
Je kan maar beter gaan.
Wil je niet met me mee?
Wij willen weggaan.
Waar wil je van de zomer heen gaan?
Deze zomer ga ik naar Frankrijk.
Ik zou graag naar Amerika gaan.
Ze spaart om naar het buitenland te trekken.
Wie wil gaan?
Zoudt ge graag naar het buitenland gaan?
- Waarom wil je naar Boston gaan?
- Waarom wilt u naar Boston?
Hij wil naar de Verenigde Staten.
Ik zou graag naar Japan kunnen gaan.
Ik kan gaan.
Ik wil gaan.
Waarom wil ze naar Rusland gaan?
Je moet gaan.
Het is mijn droom naar Japan te gaan.
- Je mag gaan.
- Jullie mogen gaan.
- U mag gaan.
Ik kan niet gaan.
Ik ben van plan om volgende week naar Europa te vertrekken.
Wil je echt gaan?
Waarom wilde je gaan?
De omstandigheden lieten mij niet toe naar het buitenland te gaan.
Ik heb een verlangen om naar Engeland te gaan.
Ze zou heel graag naar Frankrijk gaan.
Ik had de mogelijkheid om naar het buitenland te reizen.
We hadden erop gehoopt om deze zomer naar het buitenland te trekken.
Wil je met mij naar Duitsland?
Ik ben aan het sparen, zodat ik naar Australië kan gaan.
Volgende zomer wil ik naar Hawaï.
Ik moest naar de afdeling spoedgevallen gaan.
Ben je van plan met de bus naar Boston te gaan?
Ik raad u aan met Tom naar Boston te gaan.
Ik wil ergens naartoe gaan in Europa.
In de volgende lente wil ik naar Hawaï.
Ik wil naar India gaan.
- Ik zou graag met jou naar zee gaan.
- Ik zou graag met jou naar de kust gaan.
Ik denk eraan naar Canada te gaan volgend jaar.
Ik ben van plan naar Frankrijk te gaan volgend jaar.
Ik zou graag naar Japan kunnen gaan.
Ik moet naar Boston.
Ik wil naar Amerika gaan.
Ze liet hem toe alleen te gaan.
"Is het goed als ik met jullie meega?" "Natuurlijk!"
Heb je besloten om naar Japan te gaan?