Examples of using "звонить" in a sentence and their dutch translations:
De telefoon bleef rinkelen.
- Bel twee keer.
- Laat de bel twee keer rinkelen.
Je kunt me bellen wanneer je wilt.
- Je kan me bellen wanneer je maar wil.
- Je kunt me bellen wanneer je wilt.
Is telefoneren na 9 uur goedkoper?
Je hoeft me niet op te bellen.
Ge zoudt meer naar uw ouders moeten bellen.
- Je kan me bellen wanneer je maar wil.
- Je kunt me bellen wanneer je wilt.
Je gaat mijn ouders toch niet bellen, wel?
Welk nummer moet ik bellen in geval van nood?
Ge zoudt uw ouders minstens eens per maand moeten opbellen.