Examples of using "«Пошла" in a sentence and their dutch translations:
- Ze is gaan shoppen.
- Ze is gaan winkelen.
Ze ging wandelen.
- Ze ging naar boven.
- Ze is naar boven gegaan.
Ik was op weg naar huis.
Dus ging ik naar pap toe.
Ze is daar niet heen gegaan.
Ze ging naar de kapper.
Ze ging vroeg naar bed.
Ze ging inkopen doen.
De hond volgde mij.
- Ze ging in die richting.
- Ze ging die kant op.
Ze ging naar de kapper.
Ze ging die kant op.
Ze ging in die richting.
Zij ging skiën.
Het is best logisch... ...dat Dana hier zou komen.
- Rot op!
- Rot op.
Mary ging op haar veertiende aan het werk.
- Ik ben weg.
- Ik ben hier weg.
Ze ging met hem naar de bioscoop.
Maak dat je wegkomt!
Ze trok de gordijnen dicht en ging naar bed.
Ze ging naar huis.
Ik ging naar huis.
Ik ging naar bed.
- Het meisje is naar school gegaan ondanks haar ziekte.
- Het meisje ging naar school ondanks haar aandoening.
Ze ging ergens anders winkelen.
- Om op zeker te spelen, ging ze naar het ziekenhuis.
- Om geen risico's te nemen, ging ze naar het ziekenhuis.
Tom denkt dat hij weet waar Mary naartoe is.
Ik heb geen idee waar ze heen is.
Dus ging ik naar mijn zeer traditionele Koreaanse ouders,
Ze is daar niet heen gegaan.
Ik ging naar de dierentuin.
En toen zette ik de tv uit en ging slapen.
Ik ging naar het ziekenhuis.
Toen ze studeerde, is ze maar één keer naar de disco geweest.
Ik herinner me dat toen ik ging studeren,
- Waar Mary ook heen gaat, de schapen volgen haar.
- Waar Mary ook heen gaat, het schaap komt achter haar aan.
Ik ging naar bed.
Ik ging naar huis.
Dus stapte ik naar mijn adviseur en zei:
Ik ging naar het park om te spelen.
Mijn echtgenote kwam niet met me mee.
- Als het vandaag zondag was, dan zou ik gaan vissen.
- Als het vandaag zondag was, dan ging ik vissen.
Waarom ging Jane naar het station?
Ik ga naar bed.
Ik ging ook.
Ik ging naar huis.
Rot op!
Ze liep naar de keuken om te kijken wie er was, maar er was niemand.
- Die avond ging ze naar een concert.
- Die avond was ze naar het concert geweest.
- Rot op!
- Neuk jezelf!
Hij wil dat ik met hem meega.
Ik zou graag meekomen.
Ik zou graag meekomen.
Maak dat je wegkomt!
- Waar ga je heen?
- Waar gaat ge naartoe?
- Waar ga je naartoe?
Ik was erg moe, daarom ging ik vroeg naar bed.
- Scheer je weg!
- Rot toch op!
- Rot op.
- Rot op!
- Scheer je weg!
- Ga weg!
- Hoepel op!
- Weg!
- Wegwezen!
- Weg van hier!
- Maak dat je wegkomt!
- Ga toch weg!
Rot op!
- Waar ga je heen?
- Waar ga je naartoe?
Ik wil dat je met me meegaat.
Wil je dat ik nu ga?
- Ik was erg moe, dus ik ben vroeg naar bed gegaan.
- Ik was heel moe, dus ik ging vroeg naar bed.
Ik ging niet.
- Scheer je weg!
- Hoepel op!
- Ga toch weg!
- Ik wil dat je gaat.
- Ik wil dat u gaat.
- Ik wil dat jullie gaan.
- Waar ga je heen?
- Waar gaat ge naartoe?
- Waar gaan jullie naartoe?
- Waar ga je naartoe?
- Waar gaat u heen?
Waar je ook heen gaat, zullen mensen je verwelkomen.
Hoe laat ben je gisteren naar bed gegaan?