Examples of using "Trabalhar" in a sentence and their dutch translations:
Ik zal werken.
Ik wil werken.
Ik wil werken.
Werk harder.
Ik haat werken.
Laten we samenwerken.
Ik kom werken.
Ik probeer te werken.
We moeten hard werken.
Tom haat werken.
We zullen werken.
Tom weigert te werken.
Moet je zondags werken?
Wij hadden het altijd moeilijk.
We gingen aan het werk.
Een mens moet werken.
- Je moet werken.
- U moet werken.
- Jullie moeten werken.
Ik wil niet werken.
- Maar hij had een job nodig.
- Maar hij had een baan nodig.
- Hij heeft het niet nodig te werken.
- Hij hoeft niet te werken.
Ik werk graag.
Ik hou ervan hier te werken.
Tom kan niet werken.
De mannen gaan naar het werk.
Ik wil morgen niet werken.
Een mens moet werken.
Ik werk liever als freelancer.
Je moet snel werken.
Ik zou graag in een ziekenhuis werken.
- Het zou een eer zijn om met u te werken.
- Het zou een eer zijn om met jou te werken.
We laten de natuur haar werk doen.
Je moet voor Uruguayanen werken...
- Chris zal morgen niet kunnen werken.
- Chris kan morgen niet werken.
Tom wil morgen niet werken.
Vandaag werk ik thuis.
Ze wil in het ziekenhuis werken.
Ik moest op zondag werken.
Wil je echt in Boston gaan werken?
Ik moet morgen werken.
Je zult hard moeten werken.
Ik vind het fijn hier te werken.
Werken maakt ons sterker.
Een mens moet werken.
Ik ga vandaag niet meer werken.
- Je hoeft vandaag niet te werken.
- U hoeft vandaag niet te werken.
Ik zou deze zomer willen werken.
Je moet meer werken.
- Gisteren ben ik gewoon niet naar mijn werk gegaaan.
- Ik wilde gewoon niet gaan werken gisteren.
Ik moet naar het werk.
Ik ben het gewend om de hele nacht door te werken.
- Tom kan vannacht niet werken.
- Tom kan vanavond niet werken.
Ik wil onder deze omstandigheden niet werken.
Je zult de hele dag moeten werken.
- Werk je op zondag?
- Moet je zondags werken?
We kunnen niet werken zonder elektriciteit.
Hij moest zelfs op zondag werken.
Mijn vader gaat met de fiets naar zijn werk.
Een leven lang moeten we werken.
Hij wil in een fabriek werken.
Tom wil in een fabriek werken.
Hij werkt graag in de tuin.
Ik moest op zondag werken.
Tom weigert te werken.
Ik heb geen zin om vandaag te werken. In plaats van te werken chat ik op het internet.
Ik kon niet gaan werken want ik was ziek.
Vanaf morgen kunnen we samen naar het werk gaan.
Jullie zullen daar iedere dag aan moeten werken.
Ik ga werken tijdens de krokusvakantie.
Hij ging werken, ook al was hij ziek.
Het spijt me, maar ik moet werken vanavond.
- Ik zou niet in een ziekenhuis willen werken.
- Ik zou niet graag in een ziekenhuis werken.
Ik ben het gewend om de hele nacht door te werken.
Tom wil niet in een fabriek werken.
Ik wilde gewoon niet gaan werken gisteren.
Werk om te leven, leef niet om te werken.
Tom weigerde met Maria te werken.
- Ik werk liever dan dat ik niks doe.
- Ik hou meer van werken dan van niksen.
Hij werkt graag met de armere mensen.
Tante Joko is te zwak om te werken.
Hoewel hij moe was, hield hij niet op met werken.
Ik neem nog liever ontslag dan onder hem te gaan werken.
Meneer Kato was te oud om te werken.
Tante Joko is te zwak om te werken.
Tom en Mary moeten leren om samen te werken.