Translation of "Avisar" in Dutch

- Eu queria te avisar.
- Queria te avisar.

Ik wilde je waarschuwen.

- Tenho de avisar o Tom.
- Eu tenho de avisar o Tom.

Ik moet Tom waarschuwen.

Eu tenho de avisar o Tom.

Ik moet Tom waarschuwen.

Eu vou avisar pela última vez.

Ik waarschuw je voor de laatste keer.

Você vai me avisar quando ele vem?

Laat je me weten wanneer hij komt?

Raiders aparecem sem avisar na costa leste da Inglaterra.

Raiders verschijnen zonder waarschuwing voor de oostkust van Engeland.

O senhor poderia me avisar quando tenho que descer?

Kunt u mij alstublieft vertellen wanneer ik moet uitstappen?

A carta se destinava a avisar-lhe que ele havia estado doente.

De brief was om haar te laten weten dat hij ziek geweest was.