Examples of using "Szczęśliwy" in a sentence and their dutch translations:
- Je was gelukkig.
- Jullie waren gelukkig.
- U was gelukkig.
- Ik ben gelukkig.
- Ik voel me gelukkig.
- Ik ben blij.
- Je hebt geluk.
- U hebt geluk.
- Jullie hebben geluk.
Ik was toen gelukkig.
Zij zijn gelukkig.
Hij is gelukkig.
Zijn jullie gelukkig?
Ken is gelukkig.
- ik ben zo blij.
- Ik ben zo gelukkig.
Ik ben erg gelukkig.
- Hij was erg blij.
- Hij was erg gelukkig.
Waarom ben je zo blij?
Bob was heel blij.
Hij is altijd gelukkig.
Iedereen wil gelukkig zijn.
- Tom ziet er gelukkig uit.
- Tom lijkt gelukkig.
- Ik ben gelukkig.
- Ik ben blij.
Hij zou blij zijn dat te horen.
Tom voelde zich gelukkig.
- Ik ben erg blij in Georgië.
- Ik ben heel gelukkig in Georgië.
Maak je geen zorgen, wees blij!
- Ik denk dat hij gelukkig is.
- Ik denk dat hij blij is.
Ik zou willen dat Tom gelukkig is.
Als ik bij je ben, ben ik gelukkig.
Hij is absoluut niet gelukkig.
- Ik ben altijd blij.
- Ik ben altijd gelukkig.
Ik ben heel gelukkig dat ik u zie.
Hij is rijk maar hij is niet gelukkig.
- Ik was zeer blij om het nieuws te horen.
- Ik was erg blij om het nieuws te horen.
- Ik was zeer gelukkig om het nieuws te horen.
- Ik was erg gelukkig om het nieuws te horen.
Ik was zeer blij toen ik dat nieuws vernam.
- Ik ben erg blij in Georgië.
- Ik ben heel gelukkig in Georgië.
Uiteraard kan je doen wat je maar wilt.