Examples of using "Ken" in a sentence and their dutch translations:
Ken stak de kaarsen aan.
Ken heeft een gitaar.
Ken is gelukkig.
Ken stak de kaarsen aan.
Wat eet Ken?
Ken wil een fiets.
Wat eet Ken?
Mike en Ken zijn vrienden.
De naam van de hond is Ken.
Mijn vrienden noemen me Ken.
- Ken zette zich naast mij.
- Ken zat naast me.
Ken ziet er gelukkig uit.
Ken is in Kioto aangekomen.
Ken heeft een witte hond.
Ken riep om hulp.
Ken verzamelt oude munten.
Ken heeft tegen mij gewonnen met schaken.
Ken is ouder dan Seiko.
Ken houdt van kamperen.
Hij is veel ouder dan Ken.
Wie is groter, Ken of Taro?