Translation of "Robiłeś" in Dutch

0.006 sec.

Examples of using "Robiłeś" in a sentence and their dutch translations:

Co robiłeś rano?

Wat heb je vanochtend gedaan?

Co tam robiłeś?

Wat deed je daar?

Co robiłeś wczoraj?

- Wat heb je gisteren gedaan?
- Wat heeft u gisteren gedaan?
- Wat hebben jullie gisteren gedaan?

Co robiłeś dziś rano?

Wat was je vanochtend aan het doen?

Co robiłeś zeszłej niedzieli ?

Wat heb je afgelopen zondag gedaan?

Co robiłeś w weekend?

Wat heb je vorig weekend gedaan?

Co robiłeś w tym tygodniu?

Wat hebt ge gedaan deze week?

Co robiłeś przez cały ten czas?

Wat heb je dan de hele tijd gedaan?

Chcę wiedzieć, co robiłeś tego lata.

Ik wil weten wat je deze zomer gedaan hebt.

- Co robiłeś?
- Co robiłaś?
- Co pan robił?
- Co pani robiła?

Wat was je aan het doen?