Translation of "Wczoraj" in Dutch

0.008 sec.

Examples of using "Wczoraj" in a sentence and their dutch translations:

- Zmarł wczoraj.
- Wczoraj zmarł.

Hij is gisteren overleden.

- Wczoraj byłem zajęty.
- Byłem zajęty wczoraj.
- Byłem wczoraj zajęty.

Ik had het gisteren druk.

- Wczoraj straciłem zegarek.
- Wczoraj straciłam zegarek.

Ik ben gisteren mijn horloge verloren.

- Gdzie byłeś wczoraj?
- Gdzie byłaś wczoraj?

- Waar ben je gisteren geweest?
- Waar was je gisteren?

- Spotkałem go wczoraj.
- Poznałam go wczoraj.

- Ik heb hem gisteren ontmoet.
- Ik ontmoette hem gisteren.

Pracowałeś wczoraj?

Heb je gisteren gewerkt?

Wczoraj padało.

Gisteren regende het.

- Kupiłem wczoraj czerwony samochód.
- Wczoraj kupiłem czerwony samochód.

Ik heb gisteren een rode auto gekocht.

- Otrzymałem pański list wczoraj.
- Wczoraj otrzymałem Państwa list.

Ik heb gisteren uw brief gekregen.

- Poszedłem wczoraj do kina.
- Wczoraj poszłam do kina.

Ik ging gisteren naar de bioscoop.

- Wczoraj byliśmy w kinie.
- Poszliśmy wczoraj do kina.

Gisteren zijn we naar een bioscoop geweest.

- Wczoraj złapałem trzy ryby.
- Wczoraj złowiłem trzy ryby.

- Ik heb drie vissen gevangen gisteren.
- Ik heb gisteren drie vissen gevangen.

Wczoraj była niedziela.

Gisteren was het zondag.

Wczoraj straciłam zegarek.

Ik ben gisteren mijn horloge verloren.

Wczoraj był czwartek.

Gisteren was het donderdag.

Wczoraj było ciepło.

Het was heet gisteren.

Wczoraj było pochmurno.

Gisteren was het bewolkt.

Pomogłem mu wczoraj.

Ik heb hem gisteren geholpen.

Wczoraj kupiłem książkę.

- Gisteren heb ik een boek gekocht.
- Gisteren kocht ik een boek.

Wczoraj wieczorem padało.

Het heeft gisteravond geregend.

Wczoraj przybyłem tutaj.

Ik kwam hier gisteren aan.

Wczoraj spotkałem Mary.

Ik heb Mary gisteren ontmoet.

Wczoraj było zimno.

- Gisteren was het koud.
- Het was gisteren koud.

Wczoraj byłem chory.

Gisteren was ik ziek.

Wczoraj było gorąco.

Het was heet gisteren.

Spotkałem Kena wczoraj.

Ik heb Ken gisteren ontmoet.

Gdzie byłaś wczoraj?

Waar ben je gisteren geweest?

Pomogłem wczoraj ojcu.

Gisteren heb ik mijn vader geholpen.

Widziałem ją wczoraj.

Ik heb haar gisteren gezien.

Wczoraj straciłem zegarek.

Ik ben gisteren mijn horloge verloren.

Byłem tam wczoraj.

- Ik ben er gisteren naartoe gegaan.
- Ik ging daar gisteren heen.

Gdzie wczoraj poszedłeś?

Waar ben je gisteren geweest?

Była wczoraj pełnia.

Gisteren was het volle maan.

Wczoraj był wtorek.

Gisteren was het dinsdag.

Wczoraj był piątek.

Gisteren was het vrijdag.

Wczoraj padał śnieg.

- Het sneeuwde gisteren.
- Gisteren viel er sneeuw.

Kupiłam to wczoraj.

Ik heb het gisteren gekocht.

Co robiłeś wczoraj?

- Wat heb je gisteren gedaan?
- Wat heeft u gisteren gedaan?
- Wat hebben jullie gisteren gedaan?

Wczoraj wcześnie wstałem.

Gisteren ben ik vroeg opgestaan.

Napisał wczoraj list.

Gisteren heeft hij een brief geschreven.

Kupiłem wczoraj książkę.

Gisteren heb ik een boek gekocht.

Pogrzeb był wczoraj.

De begrafenis was gisteren.

- Wczoraj graliśmy w piłkę nożną.
- Graliśmy wczoraj w piłkę.

- We hebben voetbal gespeeld gisteren.
- Gisteren speelden we voetbal.

- O której poszedłeś wczoraj spać?
- O której poszłaś wczoraj spać?

- Hoe laat ben je gisteren gaan slapen?
- Hoe laat ben je gisteren naar bed gegaan?

- Tom nie jadł wczoraj niczego.
- Tom nie jadł niczego wczoraj.

Tom heeft gisteren niets gegeten.

Wczoraj ćwiczyła wymowę angielską.

Ze heeft gister haar Engelse uitspraak geoefend.

Wczoraj odwiedzili swoich rodziców.

Ze hebben hun ouders bezocht gisteren.

Czy wczoraj było zimno?

Was het gisteren koud?

Wczoraj graliśmy w tenisa.

We hebben gisteren getennist.

Wczoraj byłem się obciąć.

Ik heb gisteren mijn haar laten knippen.

Wczoraj byłem bardzo zajęty.

Ik had het gisteren erg druk.

Wesoło było wczoraj wieczór.

Het was leuk gisteravond.

Wczoraj miałem wysoką gorączkę.

Gisteren had ik hoge koorts.

Wczoraj skradziono mi rower.

Mijn fiets is gisteren gestolen.

Wczoraj spotkałem twoich rodziców.

Gisteren heb ik je ouders ontmoet.

Grałeś wczoraj w tenisa?

Tenniste je gisteren?

Otrzymałem pański list wczoraj.

- Ik heb gisteren je brief gekregen.
- Ik heb gisteren uw brief gekregen.

Przybyłem do Tokio wczoraj.

Ik ben gisteren in Tokio aangekomen.

Wczoraj otrzymałem jej list.

Ik heb haar brief gisteren ontvangen.

Wczoraj były moje urodziny.

Gisteren was het mijn verjaardag.

Wczoraj spotkałem twojego ojca.

- Ik heb je vader gisteren ontmoet.
- Ik heb uw vader gisteren ontmoet.
- Ik heb jullie vader gisteren ontmoet.

Wczoraj wieczorem przybyłem tutaj.

Ik ben hier gisteravond aangekomen.

Co jadłeś wczoraj wieczorem?

Wat heb je gisteravond gegeten?

Byłem wczoraj w Tokio.

Ik was in Tokio gisteren.