Translation of "Mówił" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "Mówił" in a sentence and their dutch translations:

Mówił.

- Hij sprak.
- Hij was aan het spreken.

Tom mówił.

Tom sprak.

Zrozumiałeś, co mówił?

- Heb jij begrepen wat hij zei?
- Hebt gij begrepen wat hij zei?

Mówił: "Wszyscy umieramy, Susie.

"We gaan allemaal dood, Susie," zei hij.

Czemu Tom nie mówił?

Waarom sprak Tom niet?

Tom mówił przez sen.

Tom praatte in zijn slaap.

O czym Tom mówił Mary?

Waar had Tom het met Maria over?

Zrozumiałem w ogólnych zarysach, co mówił.

Ik kreeg de grote lijnen mee van wat hij zei.

Jesteś jeszcze ładniejsza, niż Tom mówił.

Je bent nog mooier dan Tom zei.

Czy Tom mówił coś o mnie?

Heeft Tom iets over me gezegd?

Nigdy nie słyszałem, żebyś tak mówił.

Ik heb je nog nooit zo horen praten.

świat pewnie by mówił, że ustrój socjaldemokratyczny

...de wereld zou zeggen dat de sociale democratie...

Nie zrozumiałem większej części tego, co mówił.

- Het merendeel van wat hij zei, heb ik niet begrepen.
- Het grootste deel van wat hij zei, heb ik niet verstaan.

Tom nigdy mi nie mówił, że chce iść na Harvard.

Tom heeft me nooit gezegd dat hij naar Harvard wilde.