Examples of using "Vacanza" in a sentence and their dutch translations:
Waar ga je heen op vakantie?
Ik was op vakantie.
Ik ben op vakantie geweest.
Heb je al eens vakantie genomen?
Ik ben aan vakantie toe.
Zij is op vakantie.
Ik heb een vakantie nodig.
Wat doe je gewoonlijk in de vakantie?
Ik ga op vakantie.
Ga je dit jaar met vakantie?
Waar ga je heen op vakantie?
We hebben een heerlijke vakantie gehad in Zweden.
Ik veronderstel dat Tom met verlof is.
Ik was op vakantie in het buitenland.
We hebben een geweldige vakantie in Zweden gehad.
We hebben een prachtige vakantie in Zweden gehad.
Ga je soms naar het buitenland op vakantie?
Ik neem vakantie volgende maand.
Tom neemt een paar dagen vrij.
Tijdens de vakantie zal ik naar Frankrijk gaan.
In februari hadden we een korte vakantie.
Morgen is het een vrije dag.
Vandaag is de laatste dag van onze vakantie.
wat dan weer gedachten en herinneringen aan een voorbije vakantie oproept,
Volgens de statistieken zijn er altijd meer mensen die op vakantie gaan in de winter.
Als je op de foto in je paspoort begint te lijken moet je op vakantie gaan.
Als je op de foto in je paspoort begint te lijken moet je op vakantie gaan.