Examples of using "Sírt" in a sentence and their dutch translations:
- Ze huilde bittere tranen.
- Zij huilde bitterlijk.
Ze huilde.
Hij huilde gewoon.
Mama huilde.
Tom was aan het huilen.
Ze huilde.
Heeft Tom gehuild?
Ze huilde bitter.
Jezus huilde.
Ze groeven een graf.
Tom huilde niet.
- Mijn moeder huilde.
- Mijn moeder was aan het huilen.
- De baby huilde de hele nacht.
- De baby huilde de hele nacht door.
- Hij huilde niet op haar begrafenis.
- Hij heeft niet gehuild op haar begrafenis.
Maria huilde op de terugweg naar huis.
Ik zag Tom huilen.
- Ze weende terwijl ze de brief las.
- Zij huilde bij het lezen van de brief.
Ik probeerde haar op te beuren, maar ze deed niks dan huilen.
Ze huilde tot ze geen tranen meer had.