Examples of using "Látlak" in a sentence and their dutch translations:
- Ik kan je zien.
- Ik zie je.
- Ik ben blij je te zien.
- Blij u te zien.
Ik hoop dat ik je zie met Kerstmis.
Ik zie je.
- Ik ben heel blij u te zien.
- Ik ben heel blij je te zien.
- Ik zie u morgen in de bibliotheek.
- Ik zie je morgen in de bibliotheek.
- Ik ben blij u weer te zien.
- Ik ben blij je weer te zien.
- Ik ben blij jullie weer te zien.
- Het verheugt me je terug te zien.
- Het doet me plezier je weer te zien.
Ik hoor je, maar ik zie je niet.
Ik hoop je snel te zien.
- Ik ben heel blij u te zien.
- Ik ben heel blij je te zien.
- Welk een verrassing u hier te zien!
- Wat een verrassing om jou hier tegen te komen!
Het is heel prettig om je weer te zien.
Ik zie je morgen in de bibliotheek.
Ik ben zo blij je weer te zien.
Ik hoop je gauw weer te zien.