Examples of using "Kik" in a sentence and their dutch translations:
Wie zijn zij?
Wie zijn wij?
Wie zijn jullie?
Wie zijn zij?
- Weet jij wie zij zijn?
- Weten jullie wie ze zijn?
- Weet je wie ze zijn?
Wie zijn die mensen?
Ik weet niet wie u bent.
- Wie bent u?
- Wie zijt gij?
- Wie zijn jullie?
- Wie ben jij?
Wie zijn die mensen?
Wie zijn mijn nieuwe buren?
Weet jij wie zij zijn?
Wie zijn deze mannen?
Wie komt?
Wie zijn die jongens?
Wie is thuis?
- Wie heeft dat volgens jou gedaan?
- Wie heeft dat volgens u gedaan?
- Wie heeft dat volgens jullie gedaan?
Wie heeft de Bijbel geschreven?
Wie gebruikt Tatoeba?
Vertel me wie deze mensen zijn.
Wie woont in het huis hiertegenover?
Als de mensen u haten, wees dan goed voor hen.