Translation of "Tudod" in Dutch

- Tudod, hogy mennyibe kerül?
- Tudod, mennyibe kerül?
- Tudod, mibe kerül?
- Tudod, mibe kerül ez?

- Weet u hoeveel het kost?
- Weet jij hoeveel het kost?
- Weten jullie hoeveel het kost?

- Tudod, hol lakom?
- Tudod, hol élek?
- Tudod, hogy merre lakom?

Weet je waar ik woon?

- Tudod, hol lakom?
- Tudod, hol élek?

Weet je waar ik woon?

- Tudod, ez komplikált.
- Tudod, ez bonyolult.

Het is ingewikkeld, weet je?

Tudod miért!

- Je weet waarom!
- Jullie weten waarom!

Tudod folytatni?

- Kun je voortzetten?
- Kun je verder gaan?

Nem tudod?

Weet je het niet?

- Tudod, hogy ki ő?
- Tudod, ki ő?

Weet je wie zij is?

- Tudod?
- Tudja ezt ön?
- Tudod te ezt?

Weet je dat?

- Tudod, ki vagyok?
- Tudod, ki vagyok én?

Weet je wie ik ben?

- Tudod, hol lakom?
- Te tudod, hol lakom?

- Weet ge waar ik woon?
- Weet je waar ik woon?
- Weet u waar ik woon?

- Tudod, hogy hol lakik?
- Tudod, hol lakik?
- Te tudod, hogy ő hol lakik?

- Weet gij waar hij woont?
- Weet jij waar hij woont?
- Weet u waar hij woont?

- Tudod, hogy utálom ezt.
- Tudod, hogy ezt gyűlölöm.

Je weet dat ik het haat.

Tudod a választ?

Weet je het antwoord?

Be tudod bizonyítani?

- Kunt u dat bewijzen?
- Kan je het bewijzen?

Tudod, hol van?

Weet u waar het is?

Tudod, ki ő?

Weet je wie zij is?

Tudod, hogy igaz.

Je weet dat het waar is.

Honnan tudod mindezt?

Hoe weet je dit allemaal?

El tudod érni?

- Kun je erbij komen?
- Kun je het bereiken?

Ki tudod nyitni?

- Kun je het openen?
- Kunnen jullie het openen?
- Kunt u het openen?

Tudod, hol leszek.

Je weet waar ik zal zijn.

Tudod, hogy értettem.

Je weet wat ik bedoelde.

Tudod, mi történik?

- Weet jij wat er gebeurt?
- Weet jij wat er aan de hand is?

Tudod, hogy miért?

- Weten jullie waarom?
- Weet u waarom?

Tudod, mikor jön?

- Weet je wanneer ze komt?
- Weet u wanneer ze komt?
- Weten jullie wanneer ze komt?

El tudod képzelni?

Kunt ge het u voorstellen?

Tudod, hogy értem.

Je weet wat ik bedoel.

Ezt biztosan tudod?

Ben je er zeker van?

Meg tudod találni?

Kan je het vinden?

Meg tudod mutatni?

Kun je me dat laten zien?

Tudod a módját.

Je weet hoe.

Tudod, hétfő van.

Het is maandag, weet je.

Honnan tudod ezt?

Waarom weet jij dat?

Te tudod, miért.

- Je weet waarom.
- U weet waarom.
- Jullie weten waarom.

Tudod, hol lakom?

Weet ge waar ik woon?

Tudod, hova mész?

Weet je waar je heen gaat?

Tudom, hogy tudod.

Ik weet dat je het weet.

Meg tudod változtatni.

Dat kan je veranderen.

Tudod az utat?

Kent ge de weg?

- Tudod, hol élek?
- Te tudod, hogy hol élek?
- Te tudod, hogy én hol élek?

Weet je waar ik woon?

- Tudod, mit értek ez alatt?
- Tudod, hogy mire gondolok?

Versta je wat ik wil zeggen?

- Tudod, mennyi az idő?
- Tudod, hogy mennyi az idő?

Weet jij hoe laat het is?

Egyedül te tudod megcsinálni, de nem tudod megcsinálni egyedül.

- Alleen jij kunt het doen, maar je kunt het niet alleen doen.
- Jij alleen kunt het doen, maar je kunt het niet alleen doen.

- Tudod kik ők?
- Tudod, hogy kik ők?
- Tudod, hogy kik ezek?
- Tudja, hogy kik ők?

- Weet jij wie zij zijn?
- Weten jullie wie ze zijn?
- Weet je wie ze zijn?

- Nagyon is tudod, kire gondolok.
- Nagyon jól tudod, kire célzok.

- Je weet heel goed wie ik ben.
- U weet heel goed wie ik ben.

- Tudod, ez az én munkám.
- Tudod, ez az én feladatom.

Dat is mijn job, weet je?

Meg tudod ezt csinálni?

Mag dat wel?

Tudod, hány óra van?

Weet jij hoe laat het is?

Tudod, hogy mi történt?

Weet jij wat er is gebeurd?

Nem tudod a nevét?

- Weet je zijn naam niet?
- Weet je niet hoe hij heet?

Tudod, hol van ő?

- Weet je waar hij is
- Weten jullie waar hij is
- Weet u waar hij is

Tudod, hogy hová ment?

Weet jij waar hij naartoe is gegaan?

Tudod, hogy mit mondott?

Weet jij wat ze gezegd heeft?

Meg tudod nekem mutatni?

Kunnen jullie het me laten zien?

Tudod, hogy házas vagyok.

- Je weet dat ik getrouwd ben.
- Je weet dat ik gehuwd ben.
- U weet dat ik getrouwd ben.
- U weet dat ik gehuwd ben.

Tudod a gyerekorvosa nevét?

Weet je de naam van haar kinderarts?

Nem tudod ezt bizonyítani.

Dat kan je niet bewijzen.

Le tudod másolni ezt?

Kan je dat kopiëren?

Tudod, hogy mi történhetett?

Is jou bekend, wat er is gebeurd?

Tudod, hogy kik ők?

Weet jij wie zij zijn?

Tudod, hogy igazam van.

- Ze weten dat ik gelijk heb.
- U weet dat ik gelijk heb.

Tudod, mi okozza ezt?

Weet jij wat dat veroorzaakt?

Nem tudod, ki ez?

Weet je niet wie het is?

Tudod, Tom hol bujkált?

Weet je waar Tom zich verstopt had?

Tudod, hogy mit tettek?

Weet je wat ze gedaan hebben?

Nem tudod, ki vagyok?

Weet je niet wie ik ben?

Tudod Tom valódi nevét?

Ken jij Tom zijn echte naam?

Ezt meg tudod tenni!

Je kunt het!

Kár, hogy nem tudod.

Het is spijtig dat je dat niet weet.

Tudod, hogy hol lakik?

- Weet je waar ze woont?
- Weet u waar ze woont?

Miért nem tudod ezt?

Hoe komt het dat je dit niet weet?

- Tudod, hogy miért kék az ég?
- Tudod, miért kék az ég?

Weet je waarom de hemel blauw is?

- Tudom, hogy meg tudod azt tenni.
- Tudom, hogy te el tudod készíteni.

Ik weet dat je het kunt doen.

Tudod, hogyan kell szótárat használni?

Weet je hoe je een woordenboek moet gebruiken?

Tudod te, hogy mit kérdezel?

Weten jullie wel wat jullie vragen?

El tudod tűrni a viselkedését?

Kun jij omgaan met de manier waarop hij zich gedraagt?

Tudod, hogyan kell madzsongot játszani?

Weet je hoe men Mahjong speelt?

Tudod, milyen nap van ma?

Weet je welke dag het is?

Nagyon jól tudod, mit akar.

Je weet heel goed wat ze wil.

Meg tudod csinálni, nem igaz?

U kunt het, nietwaar?

Te tudod, hogyan juthatok oda?

Weet je hoe ik daar kan komen?

Meg tudod becsülni az értékét?

Kun je de waarde schatten?