Translation of "Zucker" in Dutch

Zucker.

Suiker.

Milch? Zucker?

Melk? Suiker?

Möchtest du Zucker?

Wil je wat suiker?

Zucker ist wasserlöslich.

Suiker is wateroplosbaar.

Zucker ist süß.

Suiker is zoet.

Ist Zucker da?

Is er nog suiker?

Ist das Zucker?

Is dat suiker?

- Wir haben keinen Zucker.
- Es ist kein Zucker da.

Er is hier geen suiker.

- Gibst du keinen Zucker dazu?
- Tust du keinen Zucker rein?

- Voeg je geen suiker toe?
- Doe je er geen suiker bij?

- Möchten Sie Zucker und Milch?
- Möchtest du Zucker und Milch?

- Had u graag suiker en melk?
- Had je graag suiker en melk?

- Möchten Sie Zucker oder Milch?
- Möchtest du Zucker oder Milch?

Wilt u suiker of melk?

- Gib mir bitte den Zucker.
- Bitte reiche mir den Zucker.

Geef me alsjeblieft de suiker.

Wir haben keinen Zucker.

We hebben geen suiker.

Ich will keinen Zucker.

Ik wil geen suiker.

Das ist kein Zucker.

Dit is geen suiker.

Ameisen fressen gerne Zucker.

Mieren houden van suiker.

- Wie viel Zucker hast du gekauft?
- Wie viel Zucker habt ihr gekauft?
- Wie viel Zucker haben Sie gekauft?

- Hoeveel suiker heb je gekocht?
- Hoeveel suiker hebben jullie gekocht?
- Hoeveel suiker hebt u gekocht?

Tust du keinen Zucker rein?

Doe je er geen suiker bij?

Tom vermischt Mehl mit Zucker.

Tom mengt bloem met suiker.

Gibst du keinen Zucker dazu?

- Voeg je geen suiker toe?
- Doe je er geen suiker bij?

Unser Land produziert viel Zucker.

Ons land produceert veel suiker.

Möchten Sie Zucker oder Milch?

Wilt u suiker of melk?

Lassen Sie den Zucker karamellisieren.

Laat de suiker karamelliseren.

Zucker löst sich in Wasser.

Suiker lost op in water.

Möchten Sie Zucker und Milch?

Had u graag suiker en melk?

Möchtest du Zucker und Milch?

Had je graag suiker en melk?

Wir haben keinen Zucker mehr.

We hebben geen suiker meer.

Ich trinke Tee ohne Zucker.

Ik drink thee zonder suiker.

Wie viel Zucker ist gesund?

Hoeveel suiker is gezond?

- Du gibst keinen Zucker in deinen Kaffee.
- Ihr gebt keinen Zucker in euren Kaffee.
- Sie geben keinen Zucker in Ihren Kaffee.

U doet geen suiker in uw koffie.

- Ich kann keinen Kaffee ohne Zucker trinken.
- Ohne Zucker kann ich keinen Kaffee trinken.
- Kaffee ohne Zucker kann ich schlechterdings nicht trinken.

Ik kan geen koffie drinken zonder suiker.

- Ich tue keinen Zucker in den Kaffee.
- Ich gebe keinen Zucker in meinen Kaffee.

Ik doe geen suiker in mijn koffie.

- Ihr gebt keinen Zucker in euren Kaffee.
- Sie geben keinen Zucker in Ihren Kaffee.

U doet geen suiker in uw koffie.

- Er hat seinen Kaffee gerne ohne Zucker.
- Er trinkt seinen Kaffee gerne ohne Zucker.

Hij houdt van koffie zonder suiker.

Sie hat Zucker und Salz verwechselt.

Zij heeft suiker en zout verwisseld.

Wir trinken unseren Tee mit Zucker.

Wij drinken onze thee met suiker.

- Der ganze Zucker ist zu Boden gefallen.
- Der ganze Zucker ist auf die Erde gefallen.

Alle suiker is op de grond gevallen.

- Ich trinke den Tee ohne Zucker.
- Den Tee trinke ich ungesüßt.
- Ich trinke Tee ohne Zucker.

Ik drink thee zonder suiker.

Einen Kaffee mit Zucker und Kaffeesahne, bitte.

- Een koffie met koffieroom en suiker, alstublieft.
- Een koffie met koffieroom en suiker, alsjeblieft.

Sie geben selten Zucker in ihren Kaffee.

Ze doen zelden suiker in hun koffie.

Ich tue keinen Zucker in den Kaffee.

Ik doe geen suiker in mijn koffie.

Er hat seinen Kaffee gerne ohne Zucker.

Hij houdt van koffie zonder suiker.

Sie geben keinen Zucker in ihren Kaffee.

Zij doen geen suiker in hun koffie.

Tom macht selten Zucker in seinen Kaffee.

Tom doet bijna nooit suiker in zijn koffie.

Wir geben selten Zucker in unseren Kaffee.

We doen zelden suiker in onze koffie.

Hast du "Zucker" in die Einkaufsliste eingetragen?

Heb jij "suiker" op het boodschappenlijstje gezet?

Sie brachte mir eine Tasse Tee ohne Zucker.

Ze bracht me een kopje thee zonder suiker.

Fügen Sie ein wenig Zucker und Sahne hinzu.

Voeg een beetje suiker en room toe.

Sie verkaufen Zucker und Salz in dem Laden.

Zij verkopen suiker en zout in de winkel.

„Könntest du mir den Zucker reichen?“ – „Hier, bitte!“

- "Kan je me de suiker aangeven?" "Hier."
- "Kan je me de suiker aangeven?" "Alsjeblieft."

Ich kann Haferflocken nur mit viel Zucker essen.

- De enige manier waarop ik havermout kan eten is met veel suiker.
- De enige manier waarop ik havermoutpap kan eten is met veel suiker.

- Ich bin es nicht gewohnt, Kaffee ohne Zucker zu trinken.
- Ich bin es nicht gewohnt Kaffee ohne Zucker zu trinken.

Ik ben niet gewend om koffie zonder suiker te drinken.

Zucker löst sich in einem Glas Wasser schnell auf.

Suiker lost snel op in een glaasje water.

Ich bin es nicht gewohnt, Kaffee ohne Zucker zu trinken.

Ik ben niet gewend om koffie zonder suiker te drinken.

Er mischte sich etwas Zucker und Milch in den Tee.

Hij voegde een beetje suiker en melk aan zijn thee toe.

Tom hat mir zu viel Zucker in den Kaffee getan.

Tom heeft te veel suiker in mijn koffie gestopt.

Fügen Sie dann 80g Zucker und den Grand Marnier hinzu.

Voeg 80 gram suiker toe en wat Grand Marnier.