Examples of using "Shirt" in a sentence and their dutch translations:
- Ik heb een groen shirt.
- Ik heb een groen overhemd.
- Ik heb mijn T-shirt gewassen.
- Ik waste mijn T-shirt.
Ik kocht een T-shirt.
Herken je dit T-shirt weer?
Je draagt je T-shirt binnenstebuiten.
Dit T-shirt is te klein voor mij.
Wat zit er daar op je T-shirt?
Tom droeg een V-hals T-shirt.
Tom trok zijn spijkerbroek en T-shirt aan.
Wat? Dit T-shirt kost drieduizend yen? Dat is afzetterij!
Heb je een T-shirt dat ik kan lenen?
- Ik heb een schoon shirt nodig.
- Ik heb een schoon overhemd nodig.
- Ik heb een schoon shirt nodig.
- Ik heb een schoon overhemd nodig.
Het is maar tien graden, en hij loopt in een T-shirt buiten. Ik krijg het al koud als ik naar hem kijk.