Translation of "Schuld" in Dutch

Selbst schuld.

Eigen schuld.

Selber schuld!

Eigen schuld!

Meine Schuld.

Mijn schuld.

- Du bist das schuld.
- Es ist deine Schuld.
- Du bist schuld daran.
- Ihr seid schuld daran.

Het is jouw schuld.

- Ihr seid schuld.
- Es ist Ihre Schuld.

Het is uw schuld.

- Es ist deine Schuld.
- Es ist ihre Schuld.

- Het is jouw schuld.
- Het is jullie schuld.

- Ich bin schuld daran.
- Es ist meine Schuld.

Dat is mijn fout.

Wer ist schuld?

Wiens schuld is het?

Ich war schuld.

Dit was mijn fout.

- Er gestand seine Schuld.
- Er gab seine Schuld zu.

Hij heeft zijn fout erkend.

- Es ist meine Schuld, nicht deine.
- Ich bin schuld, nicht du.
- Ich bin schuld, nicht ihr.
- Ich bin schuld, nicht Sie.

- Het is mijn fout, niet de uwe.
- Het is niet jouw schuld, het is de mijne.
- Het is mijn schuld, niet de jouwe.

- Die Schuld liegt bei meinem Vater.
- Mein Vater ist schuld.

Het is de schuld van mijn vader.

- Das ist alles deine Schuld!
- Das ist alles Ihre Schuld!

- Het is allemaal jouw schuld.
- Het is allemaal uw schuld.
- Het is allemaal jullie schuld.

- Es war nicht meine Schuld.
- Das war nicht meine Schuld.

Dat was niet mijn schuld.

- Es ist nicht meine Schuld!
- Das ist nicht meine Schuld.

Het is niet mijn schuld!

Ist das meine Schuld?

Is dit mijn schuld?

Er gestand seine Schuld.

- Hij heeft zijn fout erkend.
- Hij heeft zijn schuld erkend.

Er bekannte seine Schuld.

Hij bekende schuld.

Es ist meine Schuld.

Dat is mijn fout.

Es ist deine Schuld.

Het is jouw schuld.

Mein Vater ist schuld.

Het is de schuld van mijn vader.

Wessen Schuld war das?

Wiens schuld was dat?

Das ist deine Schuld.

Het is jullie schuld.

Schuld sind immer andere.

Het is altijd de schuld van andere mensen.

Es ist ihre Schuld.

Het is haar schuld.

- Sie sind es, der daran schuld ist.
- Sie sind schuld daran.

- Het is jouw schuld.
- Het is jullie schuld.

- Es ist nur meine Schuld.
- Es ist voll und ganz meine Schuld.

- Het is helemaal mijn schuld.
- Het is helemaal mijn fout.

Es war alles unsere Schuld.

Het was allemaal onze schuld.

Es ist nicht meine Schuld!

Het is niet mijn schuld!

Gib mir nicht die Schuld.

Geef mij niet de schuld.

Das ist alles deine Schuld!

- Dit is allemaal jouw fout.
- Het is allemaal jouw schuld.
- Dit is allemaal jouw schuld.
- Dit is allemaal jullie schuld.

Ich gebe Tom die Schuld.

Ik geef Tom de schuld.

Wieso Tom die Schuld zuschieben?

Waarom Tom de schuld geven?

Sie gibt uns die Schuld.

Zij geeft ons de schuld.

Das ist deine eigene Schuld.

Dat is jouw eigen schuld.

Das war nicht meine Schuld.

Dat was niet mijn schuld.

Das ist nicht Jacks Schuld.

Dat is niet de fout van Jack.

Ich habe Schuld zu bezahlen.

Ik heb schulden die betaald moeten worden.

Es war nicht meine Schuld.

Het was niet mijn schuld.

Gib nicht mir die Schuld!

Geef mij niet de schuld!

Das ist nicht ihre Schuld.

Dat is hun schuld niet.

Das ist nicht meine Schuld.

Het is niet mijn schuld!

- Es ist meine Schuld, nicht deine.
- Die Schuld trifft nicht dich, sondern mich.

Het is mijn schuld, niet de jouwe.

- Ich würde nicht ihnen die Schuld geben.
- Ich würde ihnen nicht die Schuld geben.

- Ik zou ze niet verwijten.
- Ik zou ze de schuld niet geven.

Nicht seine Schuld, er überlebt einfach.

Het is niet zijn schuld, hij overleeft het gewoon.

Der Unfall war nicht deine Schuld.

Het ongeluk is niet jouw schuld.

Er nahm die Schuld auf sich.

Hij neemt de schuld op zich.

Sie ist ebenso schuld wie er.

Zij is even schuldig als hij.

Er schob die Schuld auf mich.

Hij schoof de schuld op mij.

Es ist meine Schuld, nicht deine.

Het is mijn fout, niet de uwe.

Tom sagte, es sei deine Schuld.

Tom zei dat het jouw fout was.

Der Chef ist an allem schuld.

De chef is de schuld van alles.

Entschuldigung! Es ist alles meine Schuld.

Sorry. Het is allemaal mijn schuld.

Viele Amerikaner gaben Spanien die Schuld.

Veel Amerikanen gaven Spanje de schuld.

Dass irgendwie alle anderen daran schuld sind,

dat op een of andere manier alle anderen de oorzaak zijn

Das ist nicht die Schuld von Jack.

Dat is niet de fout van Jack.

Auf jeden Fall bin immer ich schuld.

- In alle geval ben ik altijd schuldig.
- In alle geval is het altijd mijn schuld.

Sie hatte keine Schuld an dem Verkehrsunfall.

Het verkeersongeluk was niet haar schuld.

Es war nicht alles nur meine Schuld.

Het was niet helemaal mijn schuld.

Leider wird er niemals seine Schuld eingestehen.

Ik vrees dat hij nooit zijn schuld zal erkennen.

- Man gab dem Fahrer die Schuld an dem Unfall.
- Man hat dem Fahrer die Schuld am Unfall gegeben.

Men heeft de bestuurder de schuld van het ongeluk gegeven.

- Er gestand seine Schuld.
- Er bekannte sich schuldig.

- Hij heeft zijn fout erkend.
- Hij heeft zijn schuld erkend.

Ein schlechter Arbeiter gibt seinem Werkzeug die Schuld.

Een slechte schrijnwerker geeft de schuld aan zijn gereedschap.

Von wem die Schuld, für den die Strafe.

- Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.
- Eigen schuld, dikke bult.

"Du bist daran schuld, wie es mir heute geht."

'Het is jouw schuld dat het vandaag zo met mij gaat.'

- Er beschuldigte mich.
- Er schob die Schuld auf mich.

- Hij beschuldigde me.
- Hij schoof de schuld op mij.

Nein, ich glaube nicht, dass das meine Schuld ist.

Nee, ik denk niet dat het mij kwalijk moet worden genomen.

Er gab Anderen die Schuld an seinem eigenen Versagen.

Hij gaf anderen de schuld voor zijn eigen falen.

Ich bin schuld, Herr Phillips. Ich habe sie geärgert.

Het was mijn schuld, meneer Phillips. Ik plaagde haar.

In der Wüste können wir allen anderen die Schuld geben.

en alle anderen de schuld geven.

Thormod, der Dichter, überlebt - nicht seine Schuld, er überlebt einfach.

Thormod de dichter overleeft - niet zijn schuld, hij overleeft het gewoon.