Translation of "Objekt“" in Dutch

0.002 sec.

Examples of using "Objekt“" in a sentence and their dutch translations:

An Verben gibt es intransitive, die kein Objekt bei sich haben, und transitive, die eines bei sich haben.

- Bij werkwoorden zijn er onovergankelijke werkwoorden die geen lijdend voorwerp kunnen hebben, en overgankelijke werkwoorden die wel een lijdend voorwerp kunnen hebben.
- Bij werkwoorden zijn er intransitieve werkwoorden die geen lijdend voorwerp kunnen hebben, en transitieve werkwoorden die wel een lijdend voorwerp kunnen hebben.

- Können Sie den Gegenstand beschreiben?
- Kannst du das Objekt beschreiben?
- Könnt ihr den Gegenstand beschreiben?
- Kannst du das Ding beschreiben?

Kunt ge het voorwerp beschrijven?

- Was ist das?
- Was ist das für ein Ding?
- Was ist denn das?
- Was ist das hier?
- Was ist das für ein Objekt?
- Was ist das für eine Sache?

- Wat is dat?
- Wat is dit?