Examples of using "Motor" in a sentence and their dutch translations:
- Zet de motor af.
- Zet de motor uit.
- Stop de motor.
De motor is oververhit.
De motor viel dood.
We zijn de motor in elkaar aan het zetten.
Hij liet de motor aanstaan.
De motor werkt niet goed.
Tom startte de motor.
De motor functioneert niet.
Er gaat iets niet goed met de motor.
De motor werkt niet goed.
Hij liet de motor aanstaan.
Er is iets mis met de motor.
Het probleem zit in de motor.
Er is iets mis met de motor.
Hoe kan ik de motor starten?
Het probleem zit in de motor.
Er gaat iets niet goed met de motor.
Tom kon de motor niet starten.
Ik had gisteren problemen met de motor.
Er gaat iets niet goed met de motor.
De motor stopt als je op die knop drukt.
...is dat de beweging van massa's, als olie op vuur is voor de spreiding
Tom stapte in de auto, en startte de motor.
De motor van de auto ging onderweg stuk.