Examples of using "Zusammen" in a sentence and their dutch translations:
- Hallo allemaal!
- Hallo, iedereen!
- Hallo allemaal!
- Hallo, iedereen!
We wonen samen.
- Goeiemorgen allemaal.
- Goedemorgen allemaal!
- Hallo allemaal!
- Hallo, iedereen!
Hallo, iedereen.
Alles bij elkaar!
- Hallo allemaal!
- Hallo, iedereen!
Tot ziens, iedereen!
Hallo, iedereen!
Hou jezelf in bedwang.
Beheers je!
- Hallo allemaal!
- Hallo, iedereen!
Is het samenhangend?
Samengevat:
- Goeiemorgen allemaal.
- Goedemorgen iedereen.
Wij dansen samen.
Wij werken samen.
- Tom deinsde terug.
- Tom heeft teruggedeinsd.
Blijf samen.
Samen of apart?
Hallo iedereen.
- Wij baden samen.
- We hebben samen gebeden.
Laten we samen reizen.
Hou jezelf in bedwang.
Een goede dag allemaal.
We wonen samen.
- We reisden samen.
- We zijn samen op reis gegaan.
- We hebben samen gereisd.
Zijn jullie nog samen?
- Werk je met Tom?
- Werkt u met Tom?
- Werken jullie met Tom?
Ze gingen samen schaatsen.
Kleine families trekken naar elkaar toe.
Ze zijn lastig te combineren.
Ze zijn graag samen.
We eten vaak samen.
Wij vertrokken samen.
Slaapwel iedereen!
- We zijn aan het daten.
- Wij daten.
- We zijn samen opgegroeid.
- We groeiden samen op.
- Wij huilden samen.
- Wij hebben samen gehuild.
Ze spelen vaak samen.
- Wij aten samen.
- We hebben samen gegeten.
- Samen zullen we het halen!
- Samen kunnen we het doen!
We gaan allemaal samen.
Vogels vliegen vaak samen.
Wij vertrokken samen.
Gaan we samen?
Laten we samen ontsnappen.
We doen het samen.
Laten we samen oefenen.
Laten we samen spelen.
Ze hebben samen een sneeuwpop gebouwd.
Laten we vanavond samen uitgaan.
- We hebben samen geluncht.
- We zijn samen gaan lunchen.
Tom pakt zijn koffers.
Wat kost dat samen?
Kom samen met de vader.
We hadden veel plezier samen.
Ze brengen samen de nacht door.
Ik zag ze samen weggaan.
- Werk je met Tom?
- Werken jullie met Tom?
We moeten daar samen heengaan.
Ik ben met vrienden.
Wij reisden drie maanden samen.
We zullen allemaal samen leven.
De twee kwamen samen terug.