Examples of using "Machen" in a sentence and their dutch translations:
Kleren maken de man, lompen maken luizen.
- Waar zijn ze mee bezig?
- Wat zijn ze aan het doen?
- Wat doen ze?
Iedereen doet dat.
Mag dat wel?
We maken soms fouten.
- We maken allen fouten.
- We maken allemaal fouten.
Wie zal het doen?
Laat het ons kort houden.
Wat ben je aan het doen?
Bijen maken honing.
- Waar zijn ze mee bezig?
- Wat zijn ze aan het doen?
- Iedereen doet het.
- Iedereen doet dit.
- Iedereen doet dat.
We maken vorderingen.
Feestjes zijn leuk.
- Wat doen we?
- Wat zijn we aan het doen?
Laten we het op deze manier doen.
De kleren maken de man.
Laten we het doen!
Geen woorden, maar daden.
Kaartspelletjes zijn leuk.
Wij zijn thee aan het maken.
Doet u aan sport?
- We zijn aan het niksen.
- We zijn niets aan het doen.
Computers maken mensen dom.
Dat kun je niet maken.
- Ik zal u gelukkig maken.
- Ik zal je gelukkig maken.
- Daaraan kunnen we niets doen.
- Daar is niets aan te doen.
- Dat kan niet worden vermeden.
Het zal je plezieren.
- Waarom moet ik dat doen?
- Waarom moet ik dit doen?
Laten we koffiepauze houden.
Kan je op je hoofd staan?
of we gelukkig zijn,
Dus doen we verschillende dingen.
We boeken vooruitgang.
- Ja dat kan ik.
- Ja, ik kan.
Iedereen kan dat doen.
Hij zou het kunnen.
Katten krommen hun rug.
Laten we het uitvoeren.
Ga je het doen?
Wat zullen we doen?
Laat hem dat doen.
Hoe doen we dat?
Iedereen kan fouten maken.
We maken een grapje.
Dat zou leuk zijn.
Wat doen we hier?
Hoe doen ze dat?
Wat gaan we nu doen?
Horrorfilms maken me bang.
- Buitenlanders zijn interessant.
- Buitenlanders zijn vermakelijk.
Wat ga je doen?
Wat gaan we ermee doen?
Ik ga het doen.
Je kunt het!
Ze maken een salade.
Laat Tom dat doen!
Doe het zo.
Laten we het openen.
Wat doen deze hier?
Dronken mensen doen vaak domme dingen.
De jongens maken lawaai.
Dit is hoe we het doen.