Examples of using "Marika" in a sentence and their dutch translations:
Waar woont Marika nu?
Heeft Marika de Koran gelezen?
Marika heeft me wat Fins geleerd.
Waarom denk ik nog altijd aan Marika?
Ik kan Marika niet bellen. Ze woont in Finland!
Marika ontdekte met mij een nieuwe wereld, een nieuwe cultuur.
- Niemand zal me kunnen stoppen om over Marika te praten.
- Ik zal me door niemand laten weerhouden om over Marika te spreken.