Examples of using "Wohnt" in a sentence and their dutch translations:
- Hij woont in Kioto.
- Ze woont in Kyoto.
Waar woont hij?
- Ze woont aan de andere kant.
- Ze woont hiertegenover.
- Ze woont aan de andere kant van de straat.
- Hij woont hiertegenover.
- Hij woont aan de andere kant van de straat.
Waar wonen jullie?
Tom woont aan de overkant.
Hij woont hier.
Waar woont Tom?
Tom woont hiernaast.
Waar woont John?
Hij woont hiernaast.
Wonen jullie alleen?
Waar woont lain?
Woont hij hier?
Wonen jullie hier?
Wie woont hier?
Waar woont je opa?
- Weten jullie waar hij woont?
- Weet je waar hij woont?
- Weet je waar ze woont?
- Weet u waar hij woont?
- Weet u waar ze woont?
- Ze woont bij hem.
- Ze woont met hem samen.
Zij woont in het Verenigd Koninkrijk.
- Weet gij waar hij woont?
- Weten jullie waar hij woont?
- Weet je waar hij woont?
- Weet jij waar hij woont?
- Weet u waar hij woont?
In dit gebouw woont niemand.
Er woont niemand in dit huis.
Hij woont hier niet meer.
- Weet je waar ze woont?
- Weet u waar ze woont?
Weten jullie waar hij woont?
Wie woont in het huis hiertegenover?
Hij woont boven mij.
Waar woont je oom?
Zij woont in Yokohama.
Hij woont in Tokio.
Hij woont in Boston.
Tom woont in Boston.
Waar woont je oma?
Hij woont dicht bij de dijk.
Waar wonen jullie allemaal?
Waar woont ze nu?
Hij woont naast ons.
Maria woont in Caïro.
Waar woont Marika nu?
Hij woont in Kioto.
Ze woont in Kyoto.
Tom woont in Australië.
- Hier leeft een beer.
- Hier woont één beer.
Hij woont hier alleen.
Tom woont hier ergens.
Woont Tom in Boston?
Ze woont bij hem.
Tom woont in een campingcar.
Maria woont in Helsinki.
Waar woont je opa?
Weet je toevallig waar ze woont?
- Tom woont in de buurt.
- Tom woont hier in de buurt.
Ze woont in Rome.
Wie woont in het huis hiertegenover?
- Weet gij waar hij woont?
- Weet jij waar hij woont?
- Weet u waar hij woont?
Niemand woont in dit huis.
Weet u waar ze woont?
Hij woont bij zijn ouders.