Translation of "Machten" in Dutch

Meine Haut dicker machten,

mijn huid werd dikker

Und wir, wir machten weiter.

En wij? Wij bleven verder doen.

...machten auch die Geparden Beute.

...hebben de jachtluipaarden ook gedood.

Wir machten Musik mit Trommeln.

We maakten muziek met trommels.

Wir machten eine gute Arbeit.

We hebben goed gewerkt.

Die Kinder machten Skulpturen aus Draht.

De kinderen maakten sculpturen uit draad.

Seine Klassenkameraden machten sich über ihn lustig.

Er werd met hem gespot door zijn klasgenoten.

In ihren Flitterwochen machten sie eine Weltreise.

In hun wittebroodsweken maakten ze een wereldreis.

Wir machten Herrn Grey zum Vorsitzenden des Komitees.

We hebben de heer Grey voorzitter van de commissie gemaakt.

Wir machten die Safari mit einem gemieteten Auto.

We gingen op safari met een huurauto.

Mich immun gegen Standpunkte machten, denen ich nicht unbedingt zustimmte,

en ik werd immuun voor meningen waar ik het misschien niet mee eens was --

Seit ca.1500 machten sich Mathematiker daran, Algorithmen zu entwickeln,

Sinds de 16de eeuw zijn wiskundigen bezig met het bedenken van formules die

Seine Märchen machten Hans Christian Andersen zum bekanntesten Dänen der Welt.

Zijn fabels hebben van Hans Christian Andersen de bekendste Deen ter wereld gemaakt.

- Wir gingen den Fluss entlang.
- Wir machten einen Spaziergang den Fluss entlang.

We liepen langs de rivier.

- Sie machten sich über mich lustig.
- Sie haben sich über mich lustig gemacht.

Ze lachten mij uit.

- Tom und Maria öffneten ihre Weihnachtsgeschenke.
- Tom und Maria machten ihre Weihnachtsgeschenke auf.

Tom en Maria hebben hun kerstcadeaus geopend.

- Die Kinder machten Skulpturen aus Draht.
- Die Kinder haben Skulpturen aus Draht gemacht.

De kinderen maakten sculpturen uit draad.

Als das Mädchen den Raum betrat, machten sich einige Jungen wegen ihres kleinen Huts über sie lustig.

Toen het meisje de kamer binnen kwam, lachten enkele jongens haar uit om haar klein hoedje.

- Sie machten sich über mich lustig.
- Sie haben sich über mich lustig gemacht.
- Sie haben mich ausgelacht.
- Die haben über mich gelacht.

Ze lachten mij uit.