Examples of using "Halloween" in a sentence and their dutch translations:
Vrolijk Halloween!
Wanneer is het Halloween?
Ik haat Halloween.
Kinderen houden van Halloween.
Ik hou van Halloween.
Halloween in Anchorage, Alaska.
Halloween is een heidens feest.
Het gebeurde op halloweenavond.
Over een week is het al Halloween.
Met Halloween verkleedde hij zich als brandweerman.
Tom verkleedde zich voor Halloween als een buitenaards wezen.