Examples of using "Duschte" in a sentence and their dutch translations:
Ik was aan het douchen.
Hij douchte.
Zij douchte.
- Mary was aan het douchen toen Tom wakker werd.
- Toen Tom wakker werd, was Mary aan het douchen.
Ik heb me voor het ontbijt gedoucht.
- Ik was toen aan het douchen.
- Ik stond toen onder de douche.
De telefoon ging over terwijl ik onder de douche stond.
- Mary was aan het douchen toen Tom wakker werd.
- Toen Tom wakker werd, was Mary aan het douchen.
- Ik was toen aan het douchen.
- Ik stond toen onder de douche.
Ik heb me voor het ontbijt gedoucht.