Translation of "Deiner" in Dutch

- Wie geht es deiner Familie?
- Wie geht’s deiner Familie?

- Hoe is het met uw familie?
- Hoe gaat het met je gezin?

- Wie geht es deiner Frau?
- Wie geht's deiner Frau?

Hoe gaat het met je vrouw?

Wer hilft deiner Mutter?

- Wie helpt uw moeder?
- Wie helpt je moeder?

Wie geht’s deiner Familie?

Hoe gaat het met je gezin?

Welcher Hut ist deiner?

Welke hoed is van jou?

Meine Meinung entspricht etwa deiner.

Mijn mening gelijkt op de uwe.

Wie geht es deiner Schwester?

Hoe gaat het met je zus?

Meiner ist größer als deiner.

- De mijne is groter dan de jouwe.
- Die van mij is groter dan die van jullie.
- De mijne is groter dan die van jou.

Wie geht es deiner Frau?

- Hoe gaat het met je vrouw?
- Hoe gaat het met uw echtgenote?

Ich ginge an deiner Stelle.

Als ik jou was, zou ik gaan.

Das liegt in deiner Verantwortung.

Het is jouw verantwoordelijkheid.

Ich bin nicht deiner Meinung.

- Ik ben het niet met u eens.
- Ik ben het niet met jou eens.

Bohr nicht in deiner Nase.

Peuter niet in je neus.

Wie geht es deiner Begleiterin?

Hoe gaat het met uw partner?

Wie geht es deiner Tochter?

Hoe gaat het met je dochter?

Mach weiter mit deiner Arbeit!

- Doe voort aan je werk!
- Ga door met werken!

Ich bin auf deiner Seite.

Ik sta aan jouw kant.

Regnet es in deiner Stadt?

- Regent het in jouw stad?
- Regent het in uw stad?
- Regent het in jullie stad?

Wie geht es deiner Familie?

- Hoe is het met uw familie?
- Hoe gaat het met je gezin?

Deiner Familie geht es gut?

Alles goed met de familie?

Wie geht es deiner Schulter?

Hoe gaat het met je schouder?

- Ich fühle keine Begeisterung in deiner Stimme.
- Ich höre keine Begeisterung aus deiner Stimme.

Ik hoor geen enthousiasme in je stem.

Ich war wegen deiner Gesundheit beunruhigt.

Ik heb me zorgen gemaakt over je gezondheid.

Welcher von diesen Schlägern ist deiner?

Welke van deze rackets is van jou?

Von deiner Entscheidung wird alles abhängen.

Het zal allemaal afhangen van je beslissing.

Meine Meinung unterscheidet sich von deiner.

- Mijn gedacht is niet hetzelfde als dat van u.
- Ik ben het niet met jou eens.

Ich stimme deiner Meinung teilweise zu.

- Ik ben het gedeeltelijk met uw zienswijze eens.
- Ik ben het gedeeltelijk met jouw zienswijze eens.

Wie geht es deiner jüngeren Schwester?

Hoe gaat het met je jongere zus?

Was hast du in deiner Tasche?

Wat heb je in je zak?

Was machst du in deiner Freizeit?

- Wat doe je in je vrije tijd?
- Wat doet gij in uw vrije tijd?

Du kannst dich deiner Phantasie bedienen.

Gebruik je fantasie maar.

Tom war einer deiner Freunde. Richtig?

Tom was toch een vriend van jou?

Wie geht es deiner Frau, Tom?

- Hoe gaat het met je vrouw, Tom?
- Hoe gaat het met uw vrouw, Tom?

Wie war es mit deiner Vorlesung?

Hoe ging je toespraak?

Was hast du in deiner Hosentasche?

Wat heb je in je zak?

Nimm das Schwert aus deiner Hand!

Haal het zwaard uit je hand!

Das hängt von deiner Entscheidung ab.

Dat hangt van jouw beslissing af.

Mein Plan ist anders als deiner.

Mijn plan verschilt van het jouwe.

Wie lautet der Mädchenname deiner Frau?

Wat is de meisjesnaam van je vrouw?

Irgendetwas befindet sich in deiner Frisur.

Er zit iets in jouw haar.

- Ich wäre an deiner Stelle nicht dorthin gegangen.
- Ich ginge an deiner Stelle nicht dorthin.

Ik zou in jouw plaats niet daarheen zijn gegaan.

- Dein Erfolg ist das Ergebnis deiner harten Arbeit.
- Dein Erfolg ist die Frucht deiner harten Arbeit.

- Je succes is de vrucht van je harde werken.
- Je succes is het resultaat van je harde werken.

- An deiner Stelle hätte ich das nicht gemacht.
- An deiner Stelle hätte ich das nicht getan.

- In uw plaats zou ik dat niet gedaan hebben.
- Als ik jou was had ik het niet gedaan.

- Wir haben die Nase voll mit deiner Klagerei.
- Wir haben die Nase voll von deiner Klagerei.

Wij hebben genoeg van uw geklaag.

Mann, das schmeckt wie eines deiner Schulbücher.

Het is alsof... ...je een schoolboek opeet.

Mann, das schmeckt wie eines deiner Schulbücher!

Het is alsof... ...je een schoolboek opeet.

- Erzähl weiter.
- Fahre mit deiner Geschichte fort!

Ga verder met je verhaal.

Ich ginge an deiner Stelle nicht dorthin.

Ik zou in jouw plaats niet daarheen zijn gegaan.

Wann bist du von deiner Reise zurückgekommen?

- Wanneer zijt ge teruggekomen van uw reis?
- Wanneer bent u teruggekomen van uw reis?

Wie viele Schüler sind in deiner Klasse?

Hoeveel leerlingen zitten er in jouw klas?

Wie viele Menschen wohnen in deiner Stadt?

Hoeveel mensen wonen in jouw stad?

Es hat niemand nach deiner Meinung gefragt.

Niemand heeft je om je mening gevraagd.

Milch und Honig sind unter deiner Zunge.

Melk en honing zit onder je tong.

An deiner Stelle würde ich das kaufen.

Als ik jou was, zou ik het kopen.

Ich bin von deiner Arbeit sehr beeindruckt.

- Ik ben erg onder de indruk van uw werk.
- Ik ben erg onder de indruk van je werk.

Lass mich dir bei deiner Arbeit helfen.

Laat me je bij je werk helpen.

Wie viele Schüler sind auf deiner Schule?

Hoeveel leerlingen heeft jouw school?

In deiner Familie wird Geisteskrankheit anscheinend vererbt.

In jouw familie worden psychische aandoeningen blijkbaar geërfd.

Bist du mit deiner neuen Arbeit zufrieden?

Ben je tevreden met je nieuwe werk?

Wie sagt man XXX in deiner Sprache?

Hoe zeg je XXX in jouw taal?

Was sollten wir deiner Meinung nach tun?

Wat wil je dat we doen?

Fühlst du dich wohl in deiner Haut?

Zit je goed in je vel?

Du hast mich mit deiner Erkältung angesteckt.

Je hebt me je verkoudheid doorgegeven.

Was machst du gern in deiner Freizeit?

Wat doet ge graag in uw vrije tijd?

Was ist denn mit deiner Nase passiert?

Wat is er met je neus gebeurd?

Wer ist denn Tom? Einer deiner Schulfreunde?

Wie is Tom? Een van je schoolvrienden?

Du hast Brot aus deiner Backstube geschickt.

- Je hebt een brood gezonden uit je bakkerij.
- Je hebt brood van je bakkerij gestuurd.

- Ist das dein Glas oder das deiner Schwester?
- Ist das dein Glas oder das von deiner Schwester?

Is dit jouw glas of dat van je zus?

Wie viele Leute sind zu deiner Feier gekommen?

Hoeveel mensen kwamen er naar je feestje?

Warum dankst du deiner Frau nicht ein bisschen?

Waarom bedankt ge uw vrouw niet een beetje?