Examples of using "Banane" in a sentence and their dutch translations:
Ik eet een banaan.
Een banaan is geel.
Hoeveel kost deze banaan?
Wil je een banaan?
Ik ben een banaan.
De banaan is zoet.
Millie eet een banaan.
Ik wil geen banaan.
Tom eet een banaan.
Dat is een banaan.
Deze banaan is groen.
Deze banaan is bruin.
Deze banaan is geel
Hij gooide de banaan weg.
Deze banaan is bedorven.
Waarom is de banaan krom?
Een groene banaan is niet rijp genoeg om te eten.
Je vroeg me wat ik nodig heb, en in welke hoeveelheden, voor één persoon, als ik dat eten klaarmaak. Daarvoor heb je nodig: een halve ui, de helft van een wortel, een vierde van een peper, een achtste van een venkel, een vierde van een banaan, een pruim en twee sprietjes bieslook. Bovendien zijn er nog olie en specerijen nodig.