Translation of "Apfelkuchen" in Dutch

0.203 sec.

Examples of using "Apfelkuchen" in a sentence and their dutch translations:

- Magst du Apfelkuchen?
- Mögen Sie Apfelkuchen?

Hou je van appeltaart?

Tom will Apfelkuchen essen.

Tom wil een stukje appeltaart eten.

Meine Frau liebt Apfelkuchen.

Mijn vrouw houdt van appeltaart.

Ich möchte Apfelkuchen essen.

Ik zou graag appeltaart willen eten.

Sie hat Apfelkuchen gebacken.

Zij heeft een appeltaart gebakken.

Kate hat einen Apfelkuchen gebacken.

Kate heeft een appeltaart gebakken.

Meine Mutter backt uns oft Apfelkuchen.

Mijn moeder bakt ons vaak appeltaarten.

Hast du jemals Käse mit Apfelkuchen gegessen?

Heb je wel eens kaas met appeltaart gegeten?