Examples of using "Oft" in a sentence and their dutch translations:
- Vlieg je vaak?
- Vlieg je regelmatig?
- Vliegt u regelmatig?
Baby's vallen dikwijls op de grond.
Tom spijbelt veel.
Ik hik veel.
Ik nies veel.
Ik reis vaak.
Ik lees vaak.
Ween jij vaak?
Ik hik veel.
Ga je vaak rollebollen met Marie la Main?
Tom glimlacht vaak.
Tom is vaak op reis.
Hij komt dikwijls te laat.
Ben je daar vaak geweest?
- Hoe dikwijls ga jij uit eten?
- Hoe dikwijls gaan jullie uit eten?
- Hoe dikwijls gaat u uit eten?
Ik? Heel vaak.
- Kinderen haten vaak spinazie.
- Kinderen hebben vaak een hekel aan spinazie.
- Ik ben hier dikwijls geweest.
- Ik was hier vaak.
Hij wordt vaak verliefd.
Beluister je dikwijls luisterboeken?
Hij citeert vaak uit Shakespeare.
Ga je vaak winkelen?
Italianen drinken vaak koffie.
Ik eet vaak appels.
- Ik heb vaak nare dromen.
- Ik heb vaak nachtmerries.
We eten vaak samen.
Ik eet vaak kip.
Zij ontbijt daar vaak.
Eet ge dikwijls op restaurant?
Ik volleybal veel.
Ik drink vaak thee.
Ik heb dikwijls heimwee.
Wij spelen dikwijls schaak.
Ontmoet je hem vaak?
Hij speelt vaak gitaar.
Ze was dikwijls verkouden.
Ik ben daar dikwijls geweest.
Kom je hier vaak?
Honden begraven vaak botten.
Zie je hem vaak?
Wat nooit verwacht werd, komt soms plots.
Vogels vliegen vaak samen.
Ik rij niet vaak.
Tom citeert vaak Shakespeare.
Tom praat vaak tegen zichzelf.
Dronken mensen doen vaak domme dingen.
Ik ski vaak.
Mijn zus huilt vaak.
Heb je dikwijls hoofdpijn?
Mijn broer huilt vaak.
- Je glimlacht niet dikwijls.
- Jij glimlacht niet dikwijls.
- U glimlacht niet dikwijls.