Translation of "Oft" in Dutch

0.012 sec.

Examples of using "Oft" in a sentence and their dutch translations:

- Fliegst du oft?
- Fliegen Sie oft?
- Fliegt ihr oft?

- Vlieg je vaak?
- Vlieg je regelmatig?
- Vliegt u regelmatig?

- Babys fallen oft um.
- Babys fallen oft.

Baby's vallen dikwijls op de grond.

- Tom schwänzt oft.
- Tom schwänzt oft den Unterricht.

Tom spijbelt veel.

- Ich habe oft einen Schluckauf.
- Ich hickse oft.

Ik hik veel.

Ich niese oft.

Ik nies veel.

Ich reise oft.

Ik reis vaak.

Ich lese oft.

Ik lees vaak.

Weinst du oft?

Ween jij vaak?

Ich hickse oft.

Ik hik veel.

Wichst du oft?

Ga je vaak rollebollen met Marie la Main?

Tom lächelt oft.

Tom glimlacht vaak.

Tom reist oft.

Tom is vaak op reis.

- Er kommt oft zu spät.
- Er verspätet sich oft.

Hij komt dikwijls te laat.

- Warst du oft dort?
- Bist du dort oft gewesen?

Ben je daar vaak geweest?

- Wie oft gehst du essen?
- Wie oft geht ihr essen?
- Wie oft gehen Sie essen?

- Hoe dikwijls ga jij uit eten?
- Hoe dikwijls gaan jullie uit eten?
- Hoe dikwijls gaat u uit eten?

Ich? Schon sehr oft!

Ik? Heel vaak.

Kinder hassen oft Spinat.

- Kinderen haten vaak spinazie.
- Kinderen hebben vaak een hekel aan spinazie.

Ich war oft hier.

- Ik ben hier dikwijls geweest.
- Ik was hier vaak.

Er verliebt sich oft.

Hij wordt vaak verliefd.

Hörst du oft Hörbücher?

Beluister je dikwijls luisterboeken?

Er zitiert oft Shakespeare.

Hij citeert vaak uit Shakespeare.

Gehst du oft einkaufen?

Ga je vaak winkelen?

Italiener trinken oft Kaffee.

Italianen drinken vaak koffie.

Ich esse oft Äpfel.

Ik eet vaak appels.

Ich habe oft Alpträume.

- Ik heb vaak nare dromen.
- Ik heb vaak nachtmerries.

Wir essen oft zusammen.

We eten vaak samen.

Ich esse oft Huhn.

Ik eet vaak kip.

Sie frühstückt oft dort.

Zij ontbijt daar vaak.

Ißt du oft auswärts?

Eet ge dikwijls op restaurant?

Ich spiele oft Volleyball.

Ik volleybal veel.

Ich trinke oft Tee.

Ik drink vaak thee.

Ich habe oft Heimweh.

Ik heb dikwijls heimwee.

Wir spielen oft Schach.

Wij spelen dikwijls schaak.

Triffst du ihn oft?

Ontmoet je hem vaak?

Er spielt oft Gitarre.

Hij speelt vaak gitaar.

Sie erkältete sich oft.

Ze was dikwijls verkouden.

Ich war oft da.

Ik ben daar dikwijls geweest.

Kommst du oft hierher?

Kom je hier vaak?

Hunde vergraben oft Knochen.

Honden begraven vaak botten.

Siehst du ihn oft?

Zie je hem vaak?

Unerwartet kommt oft plötzlich.

Wat nooit verwacht werd, komt soms plots.

Vögel fliegen oft zusammen.

Vogels vliegen vaak samen.

Ich fahre nicht oft.

Ik rij niet vaak.

Tom zitiert oft Shakespeare.

Tom citeert vaak Shakespeare.

Tom führt oft Selbstgespräche.

Tom praat vaak tegen zichzelf.

Betrunkene machen oft Dummheiten.

Dronken mensen doen vaak domme dingen.

Ich fahre oft Ski.

Ik ski vaak.

Meine Schwester weint oft.

Mijn zus huilt vaak.

Haben Sie oft Kopfweh?

Heb je dikwijls hoofdpijn?

Mein Bruder weint oft.

Mijn broer huilt vaak.

Sie lächeln nicht oft.

- Je glimlacht niet dikwijls.
- Jij glimlacht niet dikwijls.
- U glimlacht niet dikwijls.