Translation of "Gebacken" in Dutch

0.007 sec.

Examples of using "Gebacken" in a sentence and their dutch translations:

Ich habe Kekse gebacken.

- Ik heb koekjes gemaakt.
- Ik maakte koekjes.

Sie hat Kekse gebacken.

Zij heeft koekjes gebakken.

Sie hat Brot gebacken.

- Ze bakte brood.
- Ze heeft brood gebakken.

Sie hat Apfelkuchen gebacken.

Zij heeft een appeltaart gebakken.

Kate hat einen Apfelkuchen gebacken.

Kate heeft een appeltaart gebakken.

Dass wir es nicht gebacken kriegen.

als ons iets niet lukt.

Keno hat Kekse für Tom gebacken.

Keno heeft koekjes voor Tom gebakken.

Die Pizza wurde in einem Holzofen gebacken.

De pizza werd in een houtoven gebakken.

Mama hat zu meinem Geburtstag einen Kuchen gebacken.

Mamma had een taart voor mijn verjaardag gebakken.

Mama hat mir zum Geburtstag einen Kuchen gebacken.

Mamma heeft voor mijn verjaardag een cake gebakken.

- Tom buk drei Kuchen.
- Tom hat drei Kuchen gebacken.

Tom heeft drie taarten gebakken.

- Wer hat diesen Kuchen gemacht?
- Wer hat diesen Kuchen gebacken?

Wie heeft dit gebak gemaakt?

- Sie buk mir einen Kuchen.
- Sie hat mir einen Kuchen gebacken.

Ze heeft voor mij een cake gebakken.

- Sie buk einen Kuchen.
- Sie hat einen Kuchen gebacken.
- Sie backte einen Kuchen.

Zij heeft een taart gebakken.

- Sie buk mir einen Kuchen.
- Sie hat mir einen Kuchen gebacken.
- Sie hat mir einen Kuchen gemacht.
- Sie machte mir einen Kuchen.

- Ze heeft voor mij een cake gebakken.
- Ze bakte een cake voor mij.

- Nicht du hast den Kuchen gegessen, den ich gemacht habe, sondern deine Schwester.
- Den Kuchen, den ich gebacken habe, haben nicht Sie gegessen, sondern Ihre Schwester.

Jij was het niet die de cake hebt gegeten die ik heb gemaakt, het was je zus.