Examples of using "Vieux" in a sentence and their dutch translations:
Ze is oud.
Hij was heel oud.
Hij is oud.
De man is oud.
Tom is oud.
Hallo, oude vriend!
We worden oud.
Ik ben oud.
- Jij bent oud.
- Je bent oud.
Hij werd oud.
Jullie zijn oud.
We zijn oude vrienden.
De oude koning deed afstand van de troon.
Ik geef mijn oude boeken weg.
Kijk, oud gereedschap.
Hij is heel oud.
Mijn ouders zijn oud.
Hij is ook oud geworden.
Hij was heel oud.
De oude man overdrijft graag.
Mijn bureau is oud.
Goed gedaan, kerel!
Dat boek is oud.
Deze boeken zijn oud.
- Dit is een oud boek.
- Dit boek is oud.
Dat is een oud kasteel.
Het is een oude piano.
Dat is een oude truc.
De oude koning deed afstand van de troon.
Het is een oud manuscript.
Ik ben al oud.
- U bent niet oud.
- Jullie zijn niet oud.
Hij is niet oud.
Het boek is oud.
- Het oude echtpaar had geen kinderen.
- Het bejaarde echtpaar had geen kinderen.
Is de man oud of jong?
Misschien ben ik te oud.
Hij werd oud.
Je bent nooit te oud om te leren.
- Niemand is te oud om te leren.
- Je bent nooit te oud om te leren.
We worden oud en grijs.
Ik heb een erg oude postzegel.
Tom is niet oud genoeg.
Hij koopt een oude hoed.
Hoe is hij? Oud, of jong?
Hij werd oud.
Deze oude truc werkt nog steeds.
Ik heb de oude kranten weggegooid.
- Deze boom is erg oud.
- Deze boom is heel oud.
Tom droeg een oude hoed.
Hij ziet er ouder uit dan hij is.
- Niemand is te oud om te leren.
- Je bent nooit te oud om te leren.
Je bent nooit te oud om te leren.
Jongeren behoren ouderen te respecteren.
Ik praat graag over de goede oude tijd.