Translation of "Qu'allez" in Dutch

Qu'allez-vous être ?

Wat zult ge worden?

- Que vas-tu être ?
- Qu'allez-vous être ?

Wat zult ge worden?

- Qu'allez-vous en faire ?
- Qu'en ferez-vous ?

Wat gaat u ermee doen?

Qu'allez-vous offrir à Tom pour Noël ?

- Wat zullen jullie Tom geven voor Kerstmis?
- Wat ga je Tom geven met Kerstmis?
- Wat gaat u Tom geven met Kerstmis?

- Qu'allez-vous en faire ?
- Que vas-tu en faire ?

- Wat ga je ermee doen?
- Wat gaat u ermee doen?
- Wat gaan jullie ermee doen?
- Wat ben je daarmee van plan?
- Wat bent u daarmee van plan?
- Wat zijn jullie daarmee van plan?

- Que vas-tu faire aujourd'hui ?
- Qu'allez-vous faire aujourd'hui ?

Wat ga je vandaag doen?

- Qu'allez-vous m'offrir pour Noël ?
- Que vas-tu m'offrir pour Noël ?

- Wat ga je me voor Kerstmis geven?
- Wat gaat u me voor Kerstmis geven?
- Wat gaan jullie me voor Kerstmis geven?

- Qu'allez-vous offrir à Tom pour Noël ?
- Que vas-tu offrir à Tom pour Noël ?

- Wat ga je Tom geven met Kerstmis?
- Wat gaat u Tom geven met Kerstmis?
- Wat gaan jullie Tom geven met Kerstmis?

- Tu fais quoi ce soir ?
- Que vas-tu faire ce soir ?
- Qu'allez-vous faire ce soir ?

- Wat gaat u vanavond doen?
- Wat gaan jullie vanavond doen?
- Wat ga je vanavond doen?