Examples of using "Ken" in a sentence and their dutch translations:
Mijn vrienden noemen me Ken.
Ken is een muntenverzamelaar.
Blij u te leren kennen, Ken.
Ik geloof Ken.
Ken is gelukkig.
Ken ziet er gelukkig uit.
Ken zocht je.
Ken zoekt u.
Ken hielp Tom.
Ken is een muntenverzamelaar.
Ken wil een fiets.
Mike en Ken zijn vrienden.
Blij je te leren kennen, Ken.
Ken heeft een gitaar.
Ken heeft twee katten.
- Ik heb gestemd voor Ken.
- Ik heb voor Ken gestemd.
Ik heb Ken gisteren ontmoet.
De hond heet Ken.
Ken riep om hulp.
Ken rende niet.
Ken is in Kioto aangekomen.
Ken zette zich naast mij.
Ik heb Ken ontmoet aan het park.
Tom maakt Ken belachelijk.
Ik vertrouw Ken.
Zij heten Tom en Ken.
Hoi, ik heet Ken Saitou.
Ken verzamelt oude munten.
Ken heeft tegen mij gewonnen met schaken.
Ken houdt van kamperen.
Mike en Ken zijn vrienden.
- Blij u te leren kennen, Ken.
- Blij je te leren kennen, Ken.
Ken is ouder dan Seiko.
- Ik heb gestemd voor Ken.
- Ik heb voor Ken gestemd.
Ken is kleiner dan Tom.
Ken reed Tom naar het ziekenhuis.
Ken praat alsof hij alles weet.
De hond van Ken is heel dik.
Ken's oom heeft een grote kippenboerderij.
Ken en zijn broer zijn zeer gelijkend.
Ken heeft meer boeken dan jij.
Hij is veel ouder dan Ken.
Ken bedankte Tom voor het cadeau.
Was Ken gisteren thuis?
Ken heeft niet meer dan tien boeken.
Wie rent het snelst, Ken of Tony?
Ken ging naar het park om Yumi te ontmoeten.
Weet Ken Toms echte naam?
Ken studeert niet alleen Engels, maar ook Frans.
Heeft Ken voorgoed Japan verlaten?
Ken was aan het lezen toen ik thuiskwam.
De moeder van Ken en haar vriendin zullen spoedig aankomen op de luchthaven.
Ken was aan het lezen toen ik thuiskwam.
Jane is dik en onbeschoft en rookt te veel. Maar Ken vindt haar schattig en charmant. Daarom wordt er gezegd dat liefde blind is.