Examples of using "Jalouse" in a sentence and their dutch translations:
Maria was niet jaloers.
Zij was jaloers.
Ze zal jaloers zijn.
Zij is jaloers.
- Ik ben jaloers.
- Ik ben afgunstig.
Mijn vriendin is erg jaloers.
Ze is niet jaloers.
Mijn vriendin is erg jaloers.
Mijn vriendin is erg jaloers.
Mary was een beetje jaloers.
Je bent jaloers.
Hij is jaloers.
Ik ben jaloers.
Je hebt geen reden om jaloers te zijn.
- Ze is gewoon jaloers op je jeugdigheid.
- Ze benijdt alleen je jeugdigheid maar.
Ik weet heel goed dat Maria jaloers is.
- Je gaat jaloers zijn.
- Je zult jaloers zijn.
Je bent jaloers.
Ik ben niet jaloers.
Ik had een goede reden om jaloers te zijn.
Je was jaloers, nietwaar?
een goede eerste ontmoeting ontstond al snel een botsing van stijlen en jaloerse rivaliteit tussen hen.