Examples of using "Sock" in a sentence and their dutch translations:
Waar is mijn andere sok?
Ik mis een sok.
Wafel dicht.
Er zit een gat in deze sok.
- Er zit een gat in jouw sok.
- Er zit een gat in uw sok.
- Er zit een gat in je sok.
Er zit een gat in zijn sok.
Tom heeft een gat in zijn sok.
Van het gat in de kous weet alleen de schoen.
Van het gat in de kous weet alleen de schoen.
"Waarom is het toch dat je altijd maar één sok van een paar verliest?" "Als je ze allebei verliest merk je niet dat je ze kwijt bent." "Ah, natuurlijk."
- Hou je mond!
- Kop dicht!