Examples of using "Not" in a sentence and their dutch translations:
- Lang niet gek gedaan.
- Niet slecht.
Niet hier.
Misschien niet.
niet.
- Nee! Uitgesloten!
- Nee! Geen sprake van!
Dat is niet eerlijk.
Ik ben niet bang.
- Dat is niet waar.
- Dat klopt niet.
U bent niet oud.
Ik maak geen grapje.
Ik ben niet moe.
- Dit is niet grappig.
- Dat is niet grappig!
- Echt waar!
- Geen geouwehoer!
- Serieus!
- Ik maak geen grapje.
- Ik meen het.
- Ik ben niet dik!
- Ik ben niet dik.
Ik ben niet bang.
Ik weet het niet zeker.
Tuurlijk, waarom niet?
Niet vouwen!
Ik ben niet rijk.
Ik ben niet dik.
Helemaal niet.
Niet storen.
Hij is niet hier.
Ik ben niet bang.
Hij is niet thuis.
- Dit is niet grappig.
- Dat is niet grappig!
mijn zus niet, mijn vriendin niet en al helemaal mijn nichtje niet.
Hij is niet dom.
Hij is niet dom.
Ik ben niet ziek.
Ik ben niet religieus.
Ik ben niet oud.
Of niet.
Waarom niet?
- Niet nu!
- Nu niet!
Waarschijnlijk niet.
- Blijkbaar niet.
- Kennelijk niet.
Niet vanavond.
Niet slecht.
Misschien niet.
Niet vandaag!
Nog niet.
- Blijkbaar niet!
- Klaarblijkelijk niet!
Niet echt.
Nog niet!
Geen interesse?
Niet hier!
- Niet vandaag.
- Vandaag niet.
Nee! Uitgesloten!
Hij is niet beschikbaar.
Ik heb het nu niet druk.
Dat is niet mogelijk!
Ze is niet hier.
- Hij is niet gek.
- Hij is niet dom.
Ik heb geen honger.
Hij is niet binnen.
Ik ben niet slaperig.
Ik ben niet geïnteresseerd.
Ik ben niet doof.
Ik heb geen heimwee.
Dat is niet belangrijk.
Hij is niet hier.
Ik ben niet dood.
Ik heb geen dorst.
Ik ben niet bang.
Ik ben niet moe.
Ik ben niet ziek.