Examples of using "Munich" in a sentence and their dutch translations:
- Wanneer ben je in München?
- Wanneer ben je in Monaco?
"Waar gaat Tom naartoe?" - "Naar München."
Onze zoon woont in München.
München is de hoofdstad van Beieren.
"Waar komt Tom vandaan?" - "Uit München."
Morgen zullen we van Frankfurt naar München gaan.
Het vliegtuig werd wegens mist omgeleid naar München.