Translation of "Mirror" in Dutch

0.012 sec.

Examples of using "Mirror" in a sentence and their dutch translations:

- Look in the mirror.
- Look in the mirror!

Kijk in de spiegel.

Where's a mirror?

Waar is een spiegel?

Clean the mirror.

Maak de spiegel schoon.

Where's the mirror?

Waar is de spiegel?

There's a mirror.

Daar is een spiegel.

- I looked into the mirror.
- I looked in the mirror.

Ik keek in de spiegel.

- Tom looked in the mirror.
- Tom looked in a mirror.

- Tom keek in de spiegel.
- Tom keek in een spiegel.

Don't break a mirror.

- Breek niet de spiegel.
- Breek geen spiegel.

Look in the mirror.

Kijk in de spiegel.

A mirror reflects light.

Een spiegel reflecteert licht.

Look in the mirror!

Kijk in de spiegel!

Just look in the mirror.

Kijk gewoon in de spiegel.

Kid, don't touch the mirror!

Kind, raak niet aan de spiegel!

Tom looked in a mirror.

Tom keek in een spiegel.

I looked in the mirror.

Ik keek in de spiegel.

Sami looked in the mirror.

Sami keek in de spiegel.

The mirror is very dirty.

De spiegel is erg vies.

The mirror reflects the light.

De spiegel reflecteert het licht.

Tom looked in the mirror.

Tom keek in de spiegel.

Look at yourself in the mirror.

Bekijk je in de spiegel.

Tom saw himself in the mirror.

Tom zag zichzelf in de spiegel.

Tom looked in the mirror again.

Tom keek weer in de spiegel.

Hang the mirror on the wall.

Hang de spiegel aan de muur.

They saw themselves in the mirror.

Zij zagen zichzelf in de spiegel.

Mary looked into her magic mirror.

- Maria keek in haar magische spiegel.
- Maria keek in haar toverspiegel.

Jane studied herself in the mirror.

Jane bestudeerde zichzelf in de spiegel.

She saw herself in the mirror.

Ze zag zichzelf in de spiegel.

A broken mirror brings bad luck.

Een gebroken spiegel brengt ongeluk.

He saw himself in the mirror.

Hij zag zichzelf in de spiegel.

- She looked at herself in the mirror.
- She stared at her reflection in the mirror.

Ze staarde naar haar reflectie in de spiegel.

He looked at him in the mirror.

Hij kijkt naar hem in de spiegel.

Tom practiced in front of the mirror.

- Tom oefende voor de spiegel.
- Tom heeft voor de spiegel geoefend.

She shattered the mirror with a hammer.

Ze sloeg de spiegel kapot met een hamer.

Tom checked his face in the mirror.

Tom keek naar zijn gezicht in de spiegel.

The eye is the mirror of the soul.

Het oog is de spiegel van de ziel.

The eyes are the mirror of the soul.

De ogen zijn de spiegel van de ziel.

They are looking at themselves in the mirror.

Ze bekijken zichzelf in een spiegel.

She stared at her reflection in the mirror.

Ze staarde naar haar reflectie in de spiegel.

A second mirror is hanging next to the door.

Er hangt een tweede spiegel naast de deur.

He took a mirror and carefully examined his tongue.

Hij nam een spiegel en bestudeerde aandachtig zijn tong.

Mary practiced her speech in front of the mirror.

- Maria oefende haar toespraak voor de spiegel.
- Maria heeft haar toespraak voor de spiegel geoefend.
- Maria oefende haar speech voor de spiegel.
- Maria heeft haar speech voor de spiegel geoefend.

He picked up a mirror and looked at his tongue.

Hij nam een spiegel en keek naar zijn tong.

And I can recognize myself in a mirror, just like you.

en herken mezelf in een spiegel, zoals jij.

Mirror-like cells in her eyes amplify what little light there is.

Spiegelachtige cellen in haar ogen versterken het weinige aanwezige licht.

How many times a day do you look at yourself in the mirror?

Hoe vaak per dag kijk je in de spiegel?

Tom and Mary have been standing in front of the mirror for an hour already.

- Tom en Mary staan al een uur lang voor de spiegel.
- Tom en Mary staan al een uur voor de spiegel.