Examples of using "Computer" in a sentence and their dutch translations:
Wat een computer.
Ik heb de computer afgezet.
Het is een computer.
- Waar is Toms computer?
- Waar is de computer van Tom?
Neem je computer mee.
Waar is mijn computer?
- Mijn computer hangt vast.
- Mijn computer is vastgelopen.
Zij is een computerexpert.
Heeft u een computer?
Hij heeft geen computer.
- Ik kan de computer niet repareren.
- Ik kan de computer niet herstellen.
Mag ik jouw computer gebruiken?
Die verdomde computer doet het niet.
Op mijn laptop draait Linux.
Zijn computer is aangesloten.
Ik heb de computer afgezet.
- Ik kan de computer niet repareren.
- Ik kan de computer niet herstellen.
De computer is nieuw.
Ik heb een computer.
Mijn computer is duur.
Ik wil een computer.
Ik ben computerwetenschapper.
De computer is vastgelopen.
Dit is mijn computer.
Dit is Toms computer.
Ik heb een computer nodig.
Van wie is deze computer?
Ze koopt een computer.
- Update alsjeblieft de computer.
- Update alstublieft de computer.
Gelieve deze computer te gebruiken.
- Tom updatete zijn computer.
- Tom heeft zijn computer geüpdatet.
- Toms computer is gehackt.
- De computer van Tom is gehackt.
Het is een oude computer.
Ik ben een computerspel aan het spelen.
Werkt uw nieuwe computer goed?
Mijn computer gaat niet meer aan.
Ik heb een nieuwe computer nodig.
- Ik kan de computer niet repareren.
- Ik kan de computer niet herstellen.
Ik heb de pc kapotgemaakt.
Jouw computer is volledig onbeschermd.
Een virus heeft Toms computer besmet.
- Ik speelde met de computer.
- Ik heb met de computer gespeeld.
Mevrouw Jones doceert informatica.
Die verdomde computer doet het niet.
Ik heb geen computer nodig.
Kunt gij een computer nuttig gebruiken?
Dit is de computer van mijn moeder.
Hebben ze een computer?
- Ik kan de computer niet repareren.
- Ik kan de computer niet herstellen.
Dit is de nieuwste computer.
Heeft u een computer?
Ik wil een pc.
Tom zette de computer aan.
Ik kan deze computer niet herstellen.
Deze computer werkt op batterijen.
Ik heb de computer afgezet.
Ik heb een nieuwe computer nodig.
- Hoe snel is jouw computer?
- Hoe snel is je computer?
Die verdomde computer doet het niet.
Tom is aan de computer.
Hij heeft geen computer.
- Kunt gij een computer gebruiken?
- Weet jij hoe je een computer moet gebruiken?
- Weet gij hoe men een computer gebruikt?
- Weet jij hoe je een computer moet gebruiken?